Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
1 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. De zaak betreft de vraag of een patiënt recht heeft op inzage in het advies van een medisch adviseur, dat is opgesteld in het kader van een aansprakelijkstelling door een ziekenhuis. De Procureur-Generaal heeft beroep ingesteld tegen een beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, die op 29 januari 2021 oordeelde dat de patiënt geen recht had op inzage in het advies.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de patiënt, klaagster, een ziekenhuis en een behandelaar aansprakelijk had gesteld voor een vermeende medische fout. De verzekeraar van het ziekenhuis had een medisch adviseur ingeschakeld om te beoordelen of de behandeling volgens de regels van de geneeskunde was uitgevoerd. Klaagster verzocht om inzage in dit advies, maar de verzekeraar weigerde dit, met het argument dat het advies niet voor extern gebruik beschikbaar was.
Het Centraal Tuchtcollege oordeelde dat de relatie tussen de patiënt en de medisch adviseur niet kan worden gekwalificeerd als een behandelingsovereenkomst, en dat het inzagerecht van toepassing is op handelingen die in het kader van een behandelingsovereenkomst zijn verricht. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het geven van advies over de vraag of een behandeling volgens de regels van de geneeskunde is verlopen, geen handeling op het gebied van de geneeskunde is. Hierdoor zijn de bepalingen van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet van toepassing. De Hoge Raad heeft het beroep van de Procureur-Generaal verworpen, maar erkent dat de beslissing van het Centraal Tuchtcollege op onjuiste gronden berustte.