ECLI:NL:HR:2023:1630

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
22/04789
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrecht en huwelijksvermogensrecht in cassatie met betrekking tot de rechtsgeldigheid van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de rechtsgeldigheid van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw, die op 15 april 2004 te Berane (Montenegro) met elkaar zijn gehuwd. De vrouw had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, waarin het hof oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig waren volgens de wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro in 2004. De man had in hoger beroep betoogd dat het Montenegrijnse recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime, terwijl de rechtbank had geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing was.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof onbegrijpelijk had geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de huwelijkse voorwaarden, omdat het hof uitsluitend was afgegaan op een verwijzing naar een aantekening in een juridische uitgave die niet bevestigde dat het mogelijk was om huwelijkse voorwaarden te maken zonder notariële akte. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het hof niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 en de rechtskeuze in huwelijkse voorwaarden, vooral in internationale huwelijkszaken waar verschillende rechtsstelsels van toepassing kunnen zijn. De beslissing benadrukt de noodzaak van duidelijke rechtskeuzes in huwelijkse voorwaarden en de rol van de rechter bij het toepassen van het recht van vreemde staten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/04789
Datum24 november 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de vrouw,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,
hierna: de man,
advocaat: H.J.W. Alt.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaken C/10/558072 / FA RK 18-7105 en C/10603678 / FA RK 20-6842 van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021;
b. de beschikking in de zaak 200.299.192/01 van het gerechtshof Den Haag van 21 september 2022.
De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De man heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt in het principale cassatieberoep tot vernietiging van de beschikking van het hof Den Haag van 21 september 2022 en tot verwijzing, en in het incidentele cassatieberoep tot verwerping.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De man en de vrouw zijn op 15 april 2004 te Berane (thans Montenegro, destijds de Confederatie Servië en Montenegro) met elkaar gehuwd.
2.2
In deze procedure heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts onder meer geoordeeld over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen. De rechtbank heeft in dat verband overwogen dat Nederlands recht, als het recht van de eerste gewone verblijfplaats van partijen, van toepassing is op het huwelijksvermogensregime en dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
2.3
In hoger beroep heeft de man aangevoerd dat het Montenegrijnse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, onder meer omdat partijen bij huwelijkse voorwaarden een keuze hebben gemaakt voor de toepassing van Montenegrijns recht.
2.4
Hierover heeft het hof [1] als volgt geoordeeld:
“5.9 In hoger beroep is in geschil welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst. Bij het bepalen van het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime is het volgende van belang. Partijen zijn gehuwd na 1 september 1992 (de datum waarop het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 voor Nederland van kracht is geworden) en voor 29 januari 2019 (de datum waarop de Europese Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Nr. 2016/1103) voor Nederland van kracht is geworden), zodat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 bepaalt welk recht het huwelijksvermogensregime beheerst. In dat verband zal allereerst beoordeeld moeten worden of de huwelijkse voorwaarden die partijen zijn overeengekomen naar de vorm rechtsgeldig zijn en, zo ja, of partijen daarin een rechtskeuze voor een bepaald rechtsstelsel hebben gemaakt.
5.1
Artikel 12 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 regelt de vorm van huwelijkse voorwaarden. Uit deze bepaling volgt dat huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig zijn wanneer, voor zover van belang, de vormvereisten in acht zijn genomen van het land waar de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld, met dien verstande dat de huwelijkse voorwaarden in elk geval dienen te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk. Aan de minimumvereisten van schriftelijk, gedagtekend en ondertekend is in dit geval voldaan. De vraag is of de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld volgens de vormvoorschriften van de Confederatie Servië en Montenegro. Beide partijen hebben een legal opinion van een Montenegrijnse jurist ingebracht ter onderbouwing van hun standpunt. Het hof heeft kennis genomen van deze legal opinions. Het hof wijst erop dat de Nederlandse rechter het recht van een vreemde staat ambtshalve – in dit geval ook in hoger beroep omdat het toepasselijke recht in appel wordt ontsloten door de grieven van de man – dient toe te passen (zie artikel 10:2 BW).
5.11
Het hof is van oordeel dat de huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig zijn volgens de in 2004 geldende wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro. Anders dan de vrouw betoogt, was het volgens de wetgeving in 2004 mogelijk om huwelijkse voorwaarden op te stellen, waarbij een notariële akte geen noodzakelijk vormvereiste was. Dit
vormvoorschrift is pas in 2006 in de wet ingevoerd; zie Bergman/Ferid,
Internationales Ehe und Kindschaftsrecht mit Staatsangehörigkeitsrecht. Montenegro, aantekening 6 (‘Eherecht’). Dit leidt het hof tot de conclusie dat de huwelijkse voorwaarden van partijen naar de vorm rechtsgeldig zijn.
5.12
Bij de beantwoording van de vraag of de huwelijkse voorwaarden van partijen een rechtskeuze bevat voor een bepaald rechtsstelsels, geldt het volgende. Volgens artikel 11 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 moet de aanwijzing van het toepasselijke recht – een rechtskeuze – uitdrukkelijk zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit de huwelijkse voorwaarden. Uit de huwelijkse voorwaarden van partijen volgt geen uitdrukkelijke rechtskeuze, omdat nergens uit de overeenkomst expliciet blijkt dat partijen de voorwaarden volgens een bepaald rechtsstelsel zijn overeengekomen. Uit de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden kan evenmin een impliciete rechtskeuze worden afgeleid. Partijen verwijzen immers niet naar de artikelen uit het wetboek van een bepaalde staat en de afgesproken huwelijkse voorwaarden zijn ook niet kenmerkend voor een bepaald rechtsstelsel. Er is ook geen sprake van een situatie waarbij de partijen ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden uitsluitend binding hadden met de rechtssfeer van één land (de Confederatie Servië en Montenegro), waardoor afgeleid zou kunnen worden dat partijen het huwelijksvermogensrecht van dat land voor ogen hebben moeten gehad. De man had bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden immers de Nederlandse nationaliteit en zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Naar het oordeel van het hof is derhalve ook geen sprake van een ondubbelzinnige rechtskeuze van partijen voor hun huwelijksvermogensregime.
5.13
Uit het voorgaande volgt dat de huwelijkse voorwaarden van partijen naar de vorm rechtsgeldig zijn, maar dat niet vast staat welk rechtsstelsel deze huwelijkse voorwaarden materieel beheerst. Het hof zal in het midden laten of de huwelijkse voorwaarden volgens de objectieve conflictregeling van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 worden beheerst door het Nederlandse recht, zoals de man heeft gesteld, of het (recht van de Confederatie Servië en Montenegro zoals omgezet naar het) Montenegrijnse recht, zoals de vrouw heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof zijn de huwelijkse voorwaarden volgens beide voor toepassing in aanmerking komende rechtsstelsels rechtsgeldig als keuzestelsel. Dit betekent dat de huwelijkse voorwaarden hoe dan ook hun werking hebben. De vraag of partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de Montenegrijnse nationaliteit gemeenschappelijk hadden en of partijen in Nederland hun eerste huwelijksdomicilie hadden, waarover partijen verschillende standpunten innemen, kan daarmee in het midden blijven.
5.14
In het kader van de verdeling van het vermogen van partijen zal het hof uitgaan van de afspraken die partijen hebben gemaakt in de huwelijkse voorwaarden (…).”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 5.11) dat de huwelijkse voorwaarden van partijen naar de vorm rechtsgeldig zijn volgens de in 2004 geldende wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro.
Onderdeel 9 klaagt dat dit oordeel van het hof onbegrijpelijk is in het licht van de door het hof genoemde aantekening 6 (‘Eherecht’) van de uitgave Bergmann/Ferid, Internationales Ehe und Kindschaftsrecht mit Staatsangehörigkeitsrecht, Montenegro. Die aantekening duidt juist op de juistheid van het standpunt van de vrouw dat het volgens de wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro in 2004 niet mogelijk was om (rechtsgeldige) huwelijkse voorwaarden te maken, althans niet zonder notariële akte, aldus de klacht.
3.2
Deze klacht slaagt. Het bestreden oordeel van het hof steunt uitsluitend op een verwijzing naar de (hiervoor in 3.1 genoemde) aantekening 6 van de uitgave Bergmann/Ferid. Zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.12 wordt in deze aantekening eerst de wettelijke huwelijksgoederengemeenschap en de verdeling besproken en wordt vervolgens over huwelijkse voorwaarden (‘Ehevertrage’) opgemerkt:
“Neuerdings sind auch Eheverträge gesetzlich vorgesehen, mit denen die Verhältnisse in Bezug auf vorhandenes oder zukünftiges Vermogen geregelt werden können (vgl. Art 301-303 FamG). Der Vertrag bedarf der notariellen Beglaubigung. Sofern Immobilien involviert sind, muss der Vertrag in das Liegenschaftsregister eingetragen werden.”
Uit deze aantekening blijkt niet dat het volgens de wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro in 2004 mogelijk was om huwelijkse voorwaarden te maken. Het bestreden oordeel van het hof is dan ook zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
3.3
Het slagen van onderdeel 9 brengt mee dat de hierop voortbouwende klacht van onderdeel 11 eveneens slaagt.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep

4.1
Het slagen van het principale beroep brengt mee dat de voorwaarde waaronder het incidentele cassatieberoep is ingesteld, is vervuld.
4.2
Het middel in het incidentele beroep kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 september 2022;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidentele beroep
- verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
24 november 2023.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 21 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2023.