In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de rechtsgeldigheid van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw, die op 15 april 2004 te Berane (Montenegro) met elkaar zijn gehuwd. De vrouw had cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, waarin het hof oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig waren volgens de wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro in 2004. De man had in hoger beroep betoogd dat het Montenegrijnse recht van toepassing was op het huwelijksvermogensregime, terwijl de rechtbank had geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing was.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onbegrijpelijk had geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de huwelijkse voorwaarden, omdat het hof uitsluitend was afgegaan op een verwijzing naar een aantekening in een juridische uitgave die niet bevestigde dat het mogelijk was om huwelijkse voorwaarden te maken zonder notariële akte. Dit leidde tot de conclusie dat het oordeel van het hof niet voldoende was gemotiveerd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 en de rechtskeuze in huwelijkse voorwaarden, vooral in internationale huwelijkszaken waar verschillende rechtsstelsels van toepassing kunnen zijn. De beslissing benadrukt de noodzaak van duidelijke rechtskeuzes in huwelijkse voorwaarden en de rol van de rechter bij het toepassen van het recht van vreemde staten.