ECLI:NL:GHDHA:2022:2023

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
200.299.192/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensregime en echtscheiding tussen partijen met internationale elementen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om de financiële afwikkeling van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die in Montenegro zijn gehuwd. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap werd geregeld. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld. De centrale vraag betreft het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime, waarbij de man stelt dat het Montenegrijnse recht van toepassing is, terwijl de vrouw betoogt dat het Nederlandse recht geldt. Het hof oordeelt dat de huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig zijn, maar dat er geen uitdrukkelijke rechtskeuze is gemaakt voor een bepaald rechtsstelsel. Het hof bevestigt dat de huwelijkse voorwaarden zowel onder het Nederlandse als het Montenegrijnse recht geldig zijn als keuzestelsel. De verdeling van de activa, waaronder onroerend goed en een eenmanszaak, wordt besproken, evenals de partneralimentatie en de zorgregeling voor de minderjarigen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie van € 129,- per maand en de afwijzing van de zorgregeling, en bepaalt dat de woning in Montenegro verkocht moet worden met een gelijke verdeling van de opbrengst. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.299.192/01
zaak-/rekestnummer rechtbank : C/10/558072 / FA RK 18-7105
beschikking van de meervoudige kamer van 21 september 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Akdemir te Rotterdam.
Als degene van wie de verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de GI.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Rijnmond,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 20 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 mei 2021 van de rechtbank Rotterdam (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De vrouw heeft op 25 januari 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
2.3
De man heeft op 8 april 2022 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 6 oktober 2021 een journaalbericht van 5 oktober 2022 met bijlagen;
- op 7 december 2021 een journaalbericht van 6 december 2021 met bijlage;
- op 10 december 2021 een journaalbericht van 7 december 2021 met bijlagen;
- op 6 januari 2022 een journaalbericht van 5 januari 2022 met bijlage;
- op 13 mei 2022 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 13 mei 2022 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlage.
van de zijde van de vrouw:
  • op 2 mei 2022 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 2 mei 2022 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 12 mei 2022 een journaalbericht van diezelfde datum met bijlagen.
2.5
De zaak is op 13 mei 2022 ter zitting van het hof mondeling behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door de heer Gall, tolk in de Servische taal.
2.6
De GI en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.7
De hierna te noemen minderjarigen zijn in raadkamer gehoord.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2004 te [plaats 1] , Montenegro met elkaar gehuwd.
3.3
Uit het huwelijk van partijen zijn de volgende kinderen geboren:
  • [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2019 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam (hierna: de GI), met ingang van 9 mei 2019 tot 9 mei 2020. Tevens is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de met het gezag belaste man verleend, met ingang van 9 mei 2019 tot 9 november 2019. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de man zijn vervolgens steeds verlengd.
3.5
De echtscheidingsbeschikking (zie r.o. 4.1) is op 9 februari 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en voorts is, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald de hoofverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn;
  • aan de vrouw ten laste van de man een uitkering tot levensonderhoud toegekend
  • de wijze van verdeling van de gemeenschap gelast zoals weergegeven in de r.o. 2.11.11 tot en met 2.11.22 van de bestreden beschikking.
De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte –
waaronder het verzoek van de vrouw een zorgregeling vast te stellen – is afgewezen.
4.2
In hoger beroep zijn in geschil:
  • het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
  • de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen;
  • de partneralimentatie;
  • de zorgregeling.
4.3
De man verzoekt het hof:
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de wijze van verdeling van de gemeenschap in r.o. 2.11.11 t/m 2.11.15 en de overige beslissingen ten aanzien van de wijze van verdeling in stand te laten;
  • de verdeling van de vermogensbestanddelen van partijen te bepalen volgens nr. 27 van het beroepschrift.
4.4
De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt in principaal appel de grieven van de man ongegrond te verklaren. De vrouw verzoekt in incidenteel appel, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een zorgregeling en opnieuw rechtdoende alsnog een regeling vast te stellen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing in r.o. 3.3 met betrekking tot de partnerbijdrage en opnieuw rechtdoende te beslissen dat een hogere uitkering tot levensonderhoud dan € 129,- per maand wordt toegekend aan de vrouw;
  • de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissing in r.o. 3.4 met betrekking tot verdeling van de gemeenschap uitsluitend voor wat betreft de wijze van verdeling ten aanzien van:
a. a) de eenmanszaak [naam eenmanszaak] (r.o. 2.11.17);
b) het geld en de sieraden (r.o. 2.11.19);
c) de schuld (r.o. 2.11.20);
d) de auto’s (r.o. 2.11.22),
en opnieuw rechtdoende een beslissing te nemen zoals door de vrouw verzocht, althans een zodanige en/of andere beslissing te nemen die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
4.5
De man verweert zich tegen het incidentele appel van de vrouw en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de incidentele grieven van de vrouw en de verzoeken in het beroep van de vrouw af te wijzen dan wel de vrouw daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Huwelijksvermogensregime
5.1
Partijen verschillen van mening over welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat op grond van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, zijnde het recht van het eerste huwelijksdomicilie van partijen.
5.2
De man voert aan, kort gezegd, dat het Montenegrijnse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, omdat – primair – partijen bij huwelijkse voorwaarden een keuze hebben gemaakt voor de toepassing van Montenegrijns recht, dan wel – subsidiair – partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de Montenegrijnse nationaliteit gemeenschappelijk hadden, dan wel – meer subsidiair – geen sprake is van een eerste huwelijksdomicilie in Nederland.
5.3
Volgens de vrouw heeft de rechtbank terecht beslist dat Nederlands recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst, omdat de door de man overgelegde huwelijkse voorwaarden niet rechtsgeldig zijn volgens het Montenegrijnse recht en geen geldige rechtskeuze bevatten. Bovendien betwist de vrouw dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting een gemeenschappelijke nationaliteit hadden.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
5.5
Tussen partijen is op [huwelijksdatum] 2004 te [plaats 1] , destijds: de Confederatie Servië en Montenegro, thans: Montenegro, een rechtsgeldig huwelijk voltrokken. [1]
5.6
Ten tijde van de huwelijksvoltrekking had de man de Nederlandse en Montenegrijnse nationaliteit. De vrouw had op dat moment in ieder geval de Servische nationaliteit. Tussen partijen is in geschil of de vrouw ten tijde van de huwelijksvoltrekking ook de Montenegrijnse nationaliteit had; de man stelt van wel, de vrouw stelt van niet. Volgens de vrouw heeft zij pas in 2014 de Montenegrijnse nationaliteit verkregen.
5.7
Ten tijde van de huwelijksvoltrekking had de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland en de vrouw haar gewone verblijfplaats in Servië (destijds: de Servische deelstaat van de Confederatie Servië en Montenegro). Blijkens een uittreksel van de Nederlandse basisadministratie heeft de vrouw zich op 15 oktober 2004 gevestigd (bij de man) in Nederland. Tussen partijen is in geschil of het eerste huwelijksdomicilie in Nederland is; de man stelt van wel, de vrouw stelt van niet. Volgens de man is het eerste huwelijksdomicilie van partijen niet tijdig – binnen zes maanden na de huwelijkssluiting – in Nederland gevestigd.
5.8
Vast staat dat partijen ter gelegenheid van de huwelijksvoltrekking huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen, die zijn gedagtekend en door beide partijen ondertekend. De beëdigde Nederlandse vertaling van de huwelijkse voorwaarden luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘Art. 1Deze overeenkomst regelt het huwelijksvermogensstelsel tussen de partijen en de overeenkomst zal gelden na de huwelijksvoltrekking tussen de partijen en in geval van echtscheiding.
Art. 2Het vermogen dat de partijen vóór de huwelijksvoltrekking dan wel op de dag van de huwelijksvoltrekking hadden valt onder het afzonderlijke vermogen van iedere partij.
Onder het afzonderlijke vermogen uit lid 1 van dit artikel vallen eigendomsrechten op roerende én onroerende zaken, rechten uit verbintenissen, lidmaatschapsrechten in handelsondernemingen en alla andere vermogensrechten.
Onder het afzonderlijke vermogen vallen ook de inkomsten van het afzonderlijke vermogen uit lid 1 van dit artikel.(…)
Art. 4In geval van echtscheiding tussen de partijen valt het vermogen uit art. 2 (…) van deze overeenkomst niet onder het stelsel van het gemeenschappelijk eigendom en kan het derhalve geen onderwerp van verdeling zijn.
(…).’
5.9
In hoger beroep is in geschil welk recht het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst. Bij het bepalen van het toepasselijke recht op het huwelijksvermogensregime is het volgende van belang. Partijen zijn gehuwd na 1 september 1992 (de datum waarop het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 voor Nederland van kracht is geworden) en voor 29 januari 2019 (de datum waarop de Europese Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Nr. 2016/1103) voor Nederland van kracht is geworden), zodat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 bepaalt welk recht het huwelijksvermogensregime beheerst. In dat verband zal allereerst beoordeeld moeten worden of de huwelijkse voorwaarden die partijen zijn overeengekomen naar de vorm rechtsgeldig zijn en, zo ja, of partijen daarin een rechtskeuze voor een bepaald rechtsstelsel hebben gemaakt.
5.1
Artikel 12 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 regelt de vorm van huwelijkse voorwaarden. Uit deze bepaling volgt dat huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig zijn wanneer, voor zover van belang, de vormvereisten in acht zijn genomen van het land waar de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld, met dien verstande dat de huwelijkse voorwaarden in elk geval dienen te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide echtgenoten ondertekend schriftelijk stuk. Aan de minimumvereisten van schriftelijk, gedagtekend en ondertekend is in dit geval voldaan. De vraag is of de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld volgens de vormvoorschriften van de Confederatie Servië en Montenegro. Beide partijen hebben een
legal opinionvan een Montenegrijnse jurist ingebracht ter onderbouwing van hun standpunt. Het hof heeft kennis genomen van deze
legal opinions. Het hof wijst erop dat de Nederlandse rechter het recht van een vreemde staat ambtshalve – in dit geval ook in hoger beroep omdat het toepasselijke recht in appel wordt ontsloten door de grieven van de man – dient toe te passen (zie artikel 10:2 BW).
5.11
Het hof is van oordeel dat de huwelijkse voorwaarden naar de vorm rechtsgeldig zijn volgens de in 2004 geldende wetgeving van de Confederatie Servië en Montenegro. Anders dan de vrouw betoogt, was het volgens de wetgeving in 2004 mogelijk om huwelijkse voorwaarden op te stellen, waarbij een notariële akte geen noodzakelijk vormvereiste was. Dit vormvoorschrift is pas in 2006 in de wet ingevoerd; zie Bergman/Ferid,
Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht mit Staatsangehörigkeitsrecht, Montenegro, aantekening 6 (‘Eherecht’). Dit leidt het hof tot de conclusie dat de huwelijkse voorwaarden van partijen naar de vorm rechtsgeldig zijn.
5.12
Bij de beantwoording van de vraag of de huwelijkse voorwaarden van partijen een rechtskeuze bevat voor een bepaald rechtsstelsels, geldt het volgende. Volgens artikel 11 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 moet de aanwijzing van het toepasselijke recht – een rechtskeuze – uitdrukkelijk zijn overeengekomen of ondubbelzinnig voortvloeien uit de huwelijkse voorwaarden. Uit de huwelijkse voorwaarden van partijen volgt geen uitdrukkelijke rechtskeuze, omdat nergens uit de overeenkomst expliciet blijkt dat partijen de voorwaarden volgens een bepaald rechtsstelsel zijn overeengekomen. Uit de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden kan evenmin een impliciete rechtskeuze worden afgeleid. Partijen verwijzen immers niet naar de artikelen uit het wetboek van een bepaalde staat en de afgesproken huwelijkse voorwaarden zijn ook niet kenmerkend voor een bepaald rechtsstelsel. Er is ook geen sprake van een situatie waarbij de partijen ten tijde van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden uitsluitend binding hadden met de rechtssfeer van één land (de Confederatie Servië en Montenegro), waardoor afgeleid zou kunnen worden dat partijen het huwelijksvermogensrecht van dat land voor ogen hebben moeten gehad. De man had bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden immers de Nederlandse nationaliteit en zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Naar het oordeel van het hof is derhalve ook geen sprake van een ondubbelzinnige rechtskeuze van partijen voor hun huwelijksvermogensregime.
5.13
Uit het voorgaande volgt dat de huwelijkse voorwaarden van partijen naar de vorm rechtsgeldig zijn, maar dat niet vast staat welk rechtsstelsel deze huwelijkse voorwaarden materieel beheerst. Het hof zal in het midden laten of de huwelijkse voorwaarden volgens de objectieve conflictregeling van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 worden beheerst door het Nederlandse recht, zoals de man heeft gesteld, of het (recht van de Confederatie Servië en Montenegro zoals omgezet naar het) Montenegrijnse recht, zoals de vrouw heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof zijn de huwelijkse voorwaarden volgens beide voor toepassing in aanmerking komende rechtsstelsels rechtsgeldig als keuzestelsel. Dit betekent dat de huwelijkse voorwaarden hoe dan ook hun werking hebben. De vraag of partijen ten tijde van de huwelijkssluiting de Montenegrijnse nationaliteit gemeenschappelijk hadden en of partijen in Nederland hun eerste huwelijksdomicilie hadden, waarover partijen verschillende standpunten innemen, kan daarmee in het midden blijven.
5.14
In het kader van de verdeling van het vermogen van partijen zal het hof uitgaan van de afspraken die partijen hebben gemaakt in de huwelijkse voorwaarden. Dit betekent dat het voorhuwelijkse vermogen van ieder der partijen privé vermogen betreft dat niet verdeeld behoeft te worden. Alleen het vermogen dat tijdens het huwelijk is verworven zal als gemeenschappelijk vermogen tussen partijen verdeeld moeten worden. Uit de toelichting van partijen ter zitting is gebleken dat zij het hof vragen om de wijze van verdeling te gelasten en niet om de verdeling vast te stellen.
De afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
Panden aan de [adres 1]
5.15
Tussen partijen is niet in geschil dat de panden aan de [adres 1] vóór het huwelijk van partijen door de man in eigendom zijn verkregen. Gelet op de huwelijkse voorwaarden van partijen behoren die panden tot het privévermogen van de man. Ter terechtzitting is na bespreking met partijen gebleken dat zij het erover eens zijn dat de schuldpositie per datum huwelijk ten aanzien van die panden een privéschuld van de man betreft die geheel door hem dient te worden gedragen. Voor zover vast komt te staan dat de panden dan wel een van die panden zijn respectievelijk is geherfinancierd met de op de echtelijke woning ( [adres 2] ) rustende hypothecaire geldlening, zoals de vrouw stelt, zal het bedrag van die herfinanciering geheel door de man gedragen dienen te worden, voor zover de herfinanciering betrekking heeft op de panden [adres 1] . De man heeft ter terechtzitting ook toegezegd het bedrag van de herfinanciering geheel voor zijn rekening te zullen nemen. Hij heeft tevens toegezegd zich te zullen inspannen de nodige financiële gegevens voor de vrouw beschikbaar te krijgen. Hoewel deze toezeggingen zich niet lenen voor opname in het dictum, gaat het hof ervan uit dat de man zich aan zijn toezeggingen houdt.
Voormalige echtelijke woning aan de [adres 2]
5.16
De voormalige echtelijke woning van partijen is tijdens het huwelijk van partijen verworven en vormt een gemeenschap die tussen partijen verdeeld moet worden. De rechtbank heeft het aandeel van de vrouw in de woning toegedeeld aan de man waarbij geldt, dat indien de man de financiering daarvoor niet (rond)krijgt, de woning dient te worden verkocht. Bij verkoop en levering aan een derde geldt dat een eventuele overwaarde tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld, dan wel een eventuele onderwaarde door partijen bij helfte dient te worden gedragen. De man heeft tegen de wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning zoals weergegeven in de r.o. 2.11.14 en 2.11.15 van de bestreden beschikking als zodanig niet gegriefd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
Woning te [plaats 2] , Montenegro
5.17
De woning te [plaats 2] , Montenegro, is tijdens het huwelijk van partijen verworven en vormt een gemeenschap die tussen partijen verdeeld moet worden. De man stelt zich op het standpunt dat de woning te [plaats 2] moet worden getaxeerd en dat de waarde tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld onder toedeling van de woning aan de vrouw. De vrouw wenst de verdeling van de woning te [plaats 2] bij voorkeur aan de rechter in Montenegro over te laten gezien de complexiteit van de zaak en de uitvoering van de verdeling.
5.18
Het hof overweegt als volgt. Nu de wijze van verdeling van de woning te [plaats 2] aan het hof is voorgelegd en de Nederlandse rechter ter zake internationaal bevoegd is, dient het hof te beslissen op het verzoek van de man. Het hof zal bepalen dat de woning te [plaats 2] , Montenegro moet worden verkocht en dat de netto opbrengst tussen partijen bij helfte dient te worden verdeeld, dan wel een eventuele onderwaarde door partijen bij helfte dient te worden gedragen.
Woning in Servië
5.19
Tussen partijen is niet in geschil dat de woning in Servië vóór het huwelijk van partijen door de vrouw in eigendom is verkregen. Gelet op het tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden behoort die woning tot het privévermogen van de vrouw. De man kan jegens de vrouw ten aanzien van deze woning geen aanspraak doen gelden. De man heeft wat deze woning betreft een voorwaardelijk verzoek gedaan, te weten: het gelasten van de wijze van verdeling van de woning voor het geval het hof beslist dat de woning gemeenschappelijk aan partijen toebehoort. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, komt het hof niet toe aan dit verzoek van de man.
Eenmanszaak [naam eenmanszaak]
5.2
De rechtbank heeft de waarde van de activa van de eenmanszaak van de man (een glazenwassersbedrijf) op € 1.000,- gesteld.
5.21
Volgens de vrouw is de eenmanszaak € 45.000,- althans minimaal € 20.000,- waard, onder andere wegens goodwill. Daarnaast moet volgens de vrouw de waarde van de bedrijfswagen Renault Kangoo nog worden betrokken bij de waardering van de eenmanszaak van de man.
5.22
Volgens de man heeft de eenmanszaak geen afgescheiden vermogen en is het geen goed dat in de gemeenschap valt en daarmee tussen partijen dient te worden verdeeld. De eenmanszaak vertegenwoordigt geen goodwill. De man is het eens met de door de rechtbank bepaalde waarde van de activa van € 1.000,-.
5.23
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat de waarde van de activa van [naam eenmanszaak] bij helfte tussen hen moet worden verdeeld. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook in hoger beroep onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die leiden tot de conclusie dat de activa van de eenmanszaak een hogere waarde vertegenwoordigen dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 1.000,-. Voor zover sprake zou zijn van goodwill overweegt het hof dat dit onbelichaamde persoonlijke goodwill is en daarmee in de regel aan de man is verknocht (zie HR 9 maart 1951, NJ 1952/46). De onbelichaamde persoonlijke goodwill ligt in de persoon zelf, het betreft de persoonlijke eigenschappen van de ondernemer die mogelijk kunnen leiden tot een extra winstpotentie. Het hof is van oordeel dat deze onbelichaamde persoonlijke goodwill niet aangemerkt kan worden als een goed en daardoor niet in de verdeling kan worden betrokken.
Wat de bedrijfswagen Renault Kangoo betreft, heeft het hof niet kunnen vaststellen dat deze tot het ondernemingsvermogen van de man behoort. In de jaarstukken van [naam eenmanszaak] komt deze auto op de fiscale balans niet voor. Weliswaar zijn in de fiscale winst- en verliesrekening auto- en transportkosten opgenomen (zie productie 36 bij het verweerschrift in incidenteel appel), maar dit betekent nog niet dat de man de bedrijfswagen in eigendom had.
5.24
Gelet op het vorenstaande faalt de incidentele grief van de vrouw betreffende de waarde van de activa van de eenmanszaak. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Geld en sieraden
5.25
Volgens de vrouw moeten het geld en de sieraden uit de kluis in de voormalige echtelijke woning nog worden verdeeld. De man weerspreekt dat er geld en sieraden in de kluis aanwezig waren.
5.26
Het hof overweegt als volgt. Indien in de kluis geld en sieraden aanwezig waren, komen die op grond van de huwelijkse voorwaarden alleen voor verdeling in aanmerking als deze tijdens het huwelijk zijn verkregen. Nu de vrouw daaromtrent niets heeft gesteld en de aanwezigheid van geld en sieraden in de kluis in het geheel niet heeft onderbouwd, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarin het verzoek van de vrouw ter zake het geld en de sieraden is afgewezen.
Volkswagen Golf
5.27
De vrouw is van mening dat de Volkswagen Golf voor een te laag bedrag (€ 8.500,-) in de verdeling is betrokken. De waarde dient bepaald te worden op € 17.750,-. De man stelt dat hij met verificatoire bescheiden heeft aangetoond dat de auto € 8.500,- waard is.
5.28
Het hof stelt voorop dat partijen er kennelijk vanuit gaan dat de Volkswagen Golf aan hen gezamenlijk in eigendom toebehoort, ieder voor de helft. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de door de rechtbank gehanteerde waarde van € 8.500,- nu de vrouw de door haar gestelde waarde van € 17.750,- onvoldoende heeft onderbouwd. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Schuld aan zoon
5.29
De vrouw klaagt dat de rechtbank de schuld van partijen aan haar zoon uit een vorige relatie van € 9.427,29 niet in de verdeling heeft betrokken. Zij verzoekt het hof dit alsnog te doen. Volgens de man heeft de vrouw niet aangetoond dat deze schuld op de peildatum nog aanwezig was.
5.3
Nu beide partijen er kennelijk van uitgaan dat tijdens het huwelijk ontstane schulden gemeenschappelijk dienen te worden gedragen, gaat ook het hof daar vanuit en overweegt het hof daarover als volgt. In eerste aanleg heeft de vrouw als productie 7 bij verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende voorwaardelijk aanvullend verzoek (productie H11) vier losse bankafschriften van een Rabo Jongerenrekening op naam van [naam 1] overgelegd. Het totaal van de opnames die in 2008 en 2009 hebben plaatsvonden betreft een bedrag van
€ 9.427,29. In hoger beroep heeft de vrouw geen nadere stukken overgelegd en op dit punt ook geen nadere uitleg gegeven. De bedragen zijn overgeschreven naar [naam 2] , [naam 3] en ‘ [naam 4] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan het hof niet vaststellen naar wie de gelden zijn overgemaakt en of deze op enig moment al dan niet zijn terugbetaald. Nu de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht ter zake de schuld, laat het hof deze schuld, evenals de rechtbank, buiten beschouwing in het kader van de financiële afwikkeling tussen partijen.
Partneralimentatie
Behoefte
5.31
Het hof stelt vast dat – gelet op het partijdebat ter terechtzitting – ten aanzien van de partneralimentatie tussen partijen alleen de draagkracht van de man onderwerp van geschil is. Voor zover de man in zijn verweerschrift in incidenteel appel, randnummer 18, nog aanvoert dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij in haar eigen levensonderhoud voorziet, gaat het hof hier aan voorbij omdat de vrouw daartoe niet in staat moet worden geacht. De vrouw heeft in hoger beroep haar behoefte niet ter discussie gesteld. Het hof zal daarom aansluiten bij de in de voorlopige voorzieningen van 9 april 2019 bepaalde en door de rechtbank in de bestreden beschikking overgenomen netto behoefte van de vrouw van € 1.783,- per maand.
Draagkracht
5.32
De vrouw wenst een hogere partneralimentatie te ontvangen dan de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 129,- per maand, gebaseerd op de overwegingen en beslissing in de voorlopige voorzieningen van 9 april 2019. Volgens de vrouw dient bij de man alsnog te worden uitgegaan van een hogere winst uit onderneming, namelijk van € 3.500,- per maand (€ 42.000,- per jaar) aangezien de man ‘zwarte’ inkomsten heeft, waarvan de vrouw in eerste aanleg al bewijsstukken in het geding heeft gebracht.
5.33
De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Volgens de man blijkt uit de door hem overgelegde financiële stukken dat hij een beperkte winst met zijn eenmanszaak genereert. De meeste inkomsten komen uit de verhuur van de panden aan de [adres 1] . De man werkt ook minder nu hij de volledige zorg voor de minderjarigen heeft.
5.34
Het hof stelt vast dat de grief van de vrouw alleen ziet op de door de rechtbank gehanteerde winst uit onderneming van de man, welke winst volgens de vrouw op een veel hoger bedrag moet worden gesteld. De rechtbank is – in navolging van de beschikking in de voorlopige voorzieningen van 9 april 2019 – uitgegaan van een winst uit onderneming van € 13.250,- per jaar/€ 1.104,16 per maand.
5.35
Het hof overweegt als volgt. De man heeft als productie 36 bij zijn verweerschrift in incidenteel appel in het geding gebracht een fiscaal rapport inkomstenbelasting over het jaar 2021 alsmede de jaarstukken [naam eenmanszaak] 2021. Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie van 9 februari 2022 (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking) neemt het hof deze recente financiële stukken tot uitgangspunt. Uit die stukken volgt dat de man in 2021 een fiscale winst uit onderneming heeft genoten van € 11.729,- per jaar en ná ondernemersaftrek van € 4.350,- per jaar. Dit is een marginale winst, die zelfs lager ligt dan de winst uit onderneming die de rechtbank in aanmerking heeft genomen.
5.36
Nu de man niet de winst uit onderneming genereert die de vrouw stelt, kan haar grief niet slagen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw is bepaald op € 129,- per maand.
Zorgregeling
5.37
De vrouw heeft in eerste aanleg bij verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende voorwaardelijk aanvullend verzoek (productie 22 HB), in geval de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man zou bepalen, verzocht een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen bij de vrouw zullen zijn:
- in alle even weken (buiten de schoolvakanties) van zondag 20.00 uur tot zondag 20.00 uur;
- gedurende de helft van de schoolvakanties.
De vrouw is het er niet mee eens dat de rechtbank haar voormeld verzoek heeft afgewezen en daarbij heeft overwogen, dat indien wenselijk de jeugdbeschermer in samenspraak met de ouders een eventuele contactregeling kan afspreken. De vrouw voert aan dat de GI er nog steeds niet in is geslaagd om contacten tussen de vrouw en de twee jongste minderjarigen op gang te brengen. De vrouw heeft nog wel contact met de oudste minderjarige. Het had volgens de vrouw op de weg van de familierechter gelegen om in het belang van de minderjarigen een zorgregeling vast te stellen.
5.38
De man is van mening dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een zorgregeling terecht heeft afgewezen. Hij voert daartoe het volgende aan:
- de jongste minderjarigen willen zelf geen contact met de vrouw; zij zijn op een leeftijd dat
met hun wensen rekening moet worden gehouden;
  • de GI heeft al het mogelijke geprobeerd om contact tot stand te brengen;
  • de vrouw heeft door haar eigen gedragingen de totstandkoming van contact bemoeilijkt.
5.39
Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft in raadkamer met de drie zonen van partijen in de leeftijd van 14, 15 en 17 jaar gesproken. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de jongste twee minderjarigen graag tot rust willen komen en daarom voorlopig geen contact met de vrouw willen hebben. De oudste minderjarige ziet de vrouw eenmaal per vier weken en vindt dat op zich een goede frequentie.
5.4
De ondertoezichtstelling is destijds uitgesproken met als doel de contacten tussen de minderjarigen en de vrouw proberen te herstellen. Het hof gaat ervan uit dat de jeugdbeschermer met onverminderde inzet aan dat doel blijft werken. De minderjarigen zijn op een leeftijd gekomen dat het opleggen van een zorgregeling – zoals door de vrouw wordt verzocht – geen oplossing is. Het is van belang dat de minderjarigen zelf weer gemotiveerd zijn om het contact met de vrouw te herstellen. Om dat doel te bereiken, hebben de minderjarigen eerst ruimte nodig om hun ervaringen te verwerken. Daarna kan eventueel met hulp van de GI worden gewerkt aan contactherstel met de vrouw. Het hof begrijpt overigens goed dat deze situatie waarin de vrouw geen contact heeft met de jongste twee minderjarigen voor haar als moeder heel moeilijk is.
5.41
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarin het verzoek van de vrouw om een zorgregeling vast te stellen, is afgewezen.
Bewijsaanbod
5.42
De man en de vrouw hebben beiden een algemeen bewijsaanbod gedaan. Het hof zal dit bewijsaanbod van beide partijen als onvoldoende concreet en specifiek passeren.
Proceskosten
5.43
Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof zal de andersluidende verzoeken van partijen afwijzen.

6.Beslissing op het hoger beroep

Het hof:
verdeling
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin de panden aan de [adres 1] in de verdeling zijn betrokken en, in zoverre opnieuw beschikkende: wijst het inleidende verzoek strekkende tot verdeling van die panden alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover:
  • het betreft de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de [adres 2] ;
  • de activa van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] in de verdeling zijn betrokken tegen een waarde van € 1.000,-;
  • het verzoek van de vrouw om verdeling van de inhoud van de kluis (geld en sieraden) is afgewezen;
  • de Volkswagen Golf voor een bedrag van € 8.500,- in de verdeling is betrokken;
  • het verzoek van de vrouw om de schuld van partijen aan haar zoon uit een vorige relatie in de verdeling te betrekken, is afgewezen;
in aanvulling op de bestreden beschikking:
- bepaalt dat de woning te [plaats 2] , Montenegro moet worden verkocht en dat de netto opbrengst door partijen bij helfte dient te worden verdeeld, dan wel een eventuele onderwaarde door partijen bij helfte dient te worden gedragen;
partneralimentatie
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, ten laste van de man een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw is bepaald van € 129,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
zorgregeling
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin de door de vrouw verzochte zorgregeling is afgewezen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Ibili, A.N. Labohm en R.L.M.C. Janssen bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 september 2022.

Voetnoten

1.Tot 2003 was Montenegro een deelrepubliek van het federale Joegoslavië. In 2003 is Joegoslavië omgevormd tot een confederatie van twee deelstaten, onder de naam Servië en Montenegro. In 2006 werd Montenegro een onafhankelijke staat.