Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Uitgangspunten in cassatie
Op 27 augustus 2014 en op 1 oktober 2014 heeft zij in opdracht van een in Duitsland gevestigde vennootschap (hierna: de Duitse vennootschap) volgens de methode van directe vertegenwoordiging in de zin van artikel 5, lid 2, aanhef en eerste streepje, van het Communautair Douanewetboek (hierna: het CDW) – dat wil zeggen in naam en voor rekening van de Duitse vennootschap – aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van partijen zonnepanelen (hierna: de aangiften). In elk van de aangiften heeft zij als oorsprong (niet-preferentieel) van de zonnepanelen Taiwan opgegeven.
De brieven zijn naar het adres van belanghebbende gestuurd met in elke brief het verzoek om deze in handen te stellen van de Duitse vennootschap.
Nu de uitslag van het onderzoek bekend is en de aangifte definitief gecorrigeerd wordt, blijft de financiële aansprakelijkheid van [belanghebbende] voor de op [26]-11-2015 opgelegde uitnodiging tot betaling met nummer (...) ten name van [de vertegenwoordigde] volledig in tact.
3.De oordelen van het Hof
Onder deze omstandigheden kan belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet met vrucht betogen dat zij rechtstreeks in de zin van artikel 243, lid 1, van het CDW wordt geraakt door de uitnodigingen tot betaling die op naam van de Duitse vennootschap zijn gesteld. Zij ondervindt immers slechts indirect – via de door haar gestelde zekerheid – de financiële gevolgen van deze uitnodigingen tot betaling, aldus nog steeds het Hof.
4.Beoordeling van het middel
De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de Inspecteur belanghebbende niet op grond van enige bepaling uit hoofdstuk 2 van titel VII van het CDW heeft aangemerkt als schuldenaar in de zin van het CDW voor de uit de aangiften voortvloeiende douaneschulden.