ECLI:NL:HR:2023:1595

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
21/04949
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake vennootschapsbelasting en omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 oktober 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had zich uitgesproken over een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2012, een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente, alsook over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor dezelfde periode.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.M. van Gellekom, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend, maar de Hoge Raad heeft deze klachten beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04949
Datum17 november 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 oktober 2021, nrs. 20/00258 en 20/00259, [1] op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 17/1267 en HAA 17/1687) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente, en betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.M. van Gellekom, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.