ECLI:NL:HR:2023:159
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie van erfgenamen tegen gemeente Amsterdam inzake waardering onroerende zaken en verletkosten
In deze zaak hebben de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 november 2021. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor het jaar 2017, specifiek de onroerende zaken gelegen aan [a-straat 1], te [Q]. De belanghebbenden waren het niet eens met de beschikkingen die hen door de gemeente Amsterdam waren gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Daarnaast hebben zij een verzoek ingediend tot vergoeding van verletkosten.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 3 februari 2023 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S. Joosten.