ECLI:NL:HR:2023:159

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
22/00140
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van erfgenamen tegen gemeente Amsterdam inzake waardering onroerende zaken en verletkosten

In deze zaak hebben de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 november 2021. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor het jaar 2017, specifiek de onroerende zaken gelegen aan [a-straat 1], te [Q]. De belanghebbenden waren het niet eens met de beschikkingen die hen door de gemeente Amsterdam waren gegeven op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Daarnaast hebben zij een verzoek ingediend tot vergoeding van verletkosten.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 3 februari 2023 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in aanwezigheid van de waarnemend griffier S. Joosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/00140
Datum3 februari 2023
ARREST
in de zaak van
de erfgenamen van [A] (hierna: belanghebbenden)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE AMSTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 november 2021, nrs. 20/00364, 20/00367, 20/00369 en 20/00371 [1] , op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nrs. 18/2164, 18/2167, 18/2327 en 18/2328) betreffende de ten aanzien van belanghebbenden gegeven beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2017 betreffende de onroerende zaken [a-straat 1], te [Q] en het door belanghebbenden gedane verzoek tot vergoeding van verletkosten.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden, vertegenwoordigd door S.A. van Doren, hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier S. Joosten, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.