ECLI:NL:HR:2023:1581

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
21/03514
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijspraak en ontvankelijkheid in Opiumwet-zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel de verdachte als het openbaar ministerie. De zaak betreft een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 augustus 2021, waarin de verdachte was vrijgesproken van het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en van voorbereidings- of bevorderingshandelingen met betrekking tot een partij cocaïne die in de haven van Antwerpen in beslag was genomen. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte geen cassatiemiddelen heeft ingediend, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het openbaar ministerie had echter wel een cassatiemiddel ingediend, waarin werd betoogd dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake kon zijn van 'voorbereiden' of 'bevorderen' in de zin van artikel 10a van de Opiumwet, wanneer de verweten handelingen na de inbeslagneming van de verdovende middelen plaatsvonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit cassatiemiddel slaagde, en vernietigde de uitspraak van het hof, maar uitsluitend met betrekking tot de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03514
Datum21 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 augustus 2021, nummer 20-000145-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en het openbaar ministerie. Cassatiemiddelen zijn namens de verdachte niet voorgesteld.
Het openbaar ministerie heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van de verdachte

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).
3. Beoordeling van het cassatiemiddel dat door het openbaar ministerie is voorgesteld
3.1
Het cassatiemiddel klaagt ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit over het oordeel van het hof dat geen sprake kan zijn van ‘voorbereiden’ of ‘bevorderen’ als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, als de aan de verdachte verweten handelingen hebben plaatsgevonden na de inbeslagneming van de partij verdovende middelen waarop die handelingen gericht zijn.
3.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 21/03513, ECLI:NL:HR:2023:1580.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep van de verdachte niet-ontvankelijk;
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2023.