ECLI:NL:HR:2023:1512
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over naheffingsaanslagen omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2021, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Den Haag heeft behandeld. De Rechtbank had eerder naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd aan belanghebbende over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2017, alsook beschikkingen inzake belastingrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door H.J.J. Oostdam, heeft de klachten over de uitspraak van het Hof ingediend. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de ingediende middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.