Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
31 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat is ingesteld door de klager tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel. De beschikking betreft een klaagschrift dat is ingediend op basis van artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, geboren in 1993, had een beroep ingesteld tegen een beslag op een schrijfblok met aantekeningen, die bestemd zouden zijn voor zijn raadsman. De advocaat R.J. Baumgardt heeft namens de klager een schriftuur ingediend, maar deze is pas na de wettelijke termijn bij de Hoge Raad ingekomen. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de klager ontvankelijk was in zijn beroep. De wet stelt duidelijke termijnen voor het indienen van cassatiemiddelen, en aangezien de klager niet aan deze verplichting heeft voldaan, kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, wat betekent dat de klager geen kans krijgt om zijn zaak verder te laten behandelen.