Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
- Verklaring verbalisant [verbalisant] in PV van bevindingen van 11 september 2016 (p. 40 van het einddossier, waarin als verklaring van cliënt wordt weergegeven: “Hierop hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij was uitgestapt waarna hij zag dat de bestuurder van de zwarte Mercedes op hem afkwam. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij vervolgens aangevallen werd door de bestuurder van de zwarte Mercedes en dat hij zichzelf moest verdedigen.”
- Verklaring [betrokkene 3] in PV van bevindingen van 11 september 2016 (p. 41 van het einddossier), waarin als verklaring van [betrokkene 3] wordt weergegeven: “De bestuurder van de zwarte auto stapte uit en liep op de bestuurder van de grijze auto af die ook uitgestapt was en hij sloeg deze man. Ik ken de man die geslagen was als [verdachte] .”;
- Verklaring van [betrokkene 5] in PV van verhoor getuige van 11 september 2016 (p. 138 van het einddossier), waarin staat beschreven: “Ik zag dat [verdachte] ook uitstapte en op de Arabische man afliep. Ik hoorde dat [verdachte] zei wat doe jij nou, mijn dochter zit in de auto.’ Ik zag dat de Arabische uitziende man op [verdachte] afliep hard lachte en direct insloeg op het gezicht van [verdachte] .”;
- Verklaring van [betrokkene 1] in PV van verhoor (p. 212 van het einddossier), waarin staat beschreven: “Toen de bestuurder van de Mercedes bij de bestuurder van de Polo aankwam, sloeg hij er ook meteen op. De bestuurder van de Mercedes haalde met gestrekt arm uit en sloeg met zijn vuist tegen het hoofd van de bestuurder van de Polo. Dat gebeurde met volle kracht en was ook zeer heftig. De bestuurder van de Polo was verbouwereerd...”;
- Het duidelijke letsel bij cliënt dat op pagina 93 van het einddossier is waar te nemen. Voor de goede orde; dit is wat een rake kaakslag op het gezicht met de gezichtshuid doet.
(...)
18) In het geval cliënt de grenzen van de proportionaliteit is overschreden door zijn geweldshandelingen voort te zetten op het moment dat de situatie er niet meer om vroeg, dan is de verdediging van oordeel dat hem in dat geval een beroep op noodweerexces toekomt. Cliënt verklaart zijn gemoedstoestand het zelf het beste bij de rechter-commissaris, waarbij hij te kennen geeft dat de korte opsomming van gebeurtenissen, te weten: (i) aanrijding, (ii) schrikreactie, (iii) polshoogte willen nemen bij dochter en vriendin maar niet de kans krijgen omdat hij direct wordt aangevallen, een stressreactie teweeg bracht waarbij de adrenaline in één keer omhoog schoot. Door de opsomming van stressfactoren kwam cliënt in de overlevingsmodus terecht. De psycholoog die in zijn zaak gerapporteerd heeft acht het waarschijnlijk dat cliënt overrompeld is geweest en dit beeld vindt ondersteuning in de verklaring van getuige [betrokkene 1] die cliënt op dat moment omschrijft als verbouwereerd.
Het hof is in dat verband uitgegaan van een “situatie waarbij over en weer geweldshandelingen zijn verricht” en waarbij de verdachte en het slachtoffer elkaar vasthebben en duwen en trekken, waarna “op enig moment” een situatie is ontstaan dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding jegens hem. Deze vaststellingen over de aanleiding en de aard van de door het hof aangenomen wederrechtelijke aanranding van de verdachte zijn echter niet voldoende nauwkeurig en consistent, mede in het licht van het door het hof gekozen uitgangspunt dat de verklaring van de getuige [betrokkene 1] over de aanvang van het incident “helder en betrouwbaar” is, en het beroep van de verdediging op die verklaring (in de hiervoor onder 2.2.4 opgenomen pleitnota) inhoudt dat het slachtoffer er volgens [betrokkene 1] “meteen” op sloeg en hij daarbij als eerste de verdachte met volle kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen.
In het verlengde hiervan is – mede in het licht van wat hierover door of namens de verdachte is aangevoerd – niet zonder meer begrijpelijk het oordeel van het hof dat de verdachte “tegen de achtergrond van het door verdachte gebezigde geweld (...) onvoldoende inkleuring [heeft] gegeven aan de door hem gevoelde emoties” en dat die inkleuring “in elk geval onvoldoende [is] om de hevigheid van de gemoedsbeweging die werd ingegeven door deze specifieke situatie te kunnen duiden”. Ook in dat verband ontbreken voldoende nauwkeurige vaststellingen, in het bijzonder met betrekking tot “deze specifieke situatie”.
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
31 oktober 2023.