ECLI:NL:HR:2023:1473

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
21/04043
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel na verkeersruzie met beroep op noodweerexces

In deze zaak gaat het om een mishandeling die plaatsvond op 11 september 2016 te Groningen, waarbij de verdachte het slachtoffer op tilde, op de grond gooide en hem vervolgens sloeg en schopte, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder hersenletsel. De verdachte heeft in cassatie een beroep gedaan op noodweerexces, nadat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in zijn eerdere uitspraak het beroep op noodweerexces had verworpen. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 31 oktober 2023 geoordeeld dat het hof onvoldoende nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot de wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer. De Hoge Raad herhaalt dat bij de beoordeling van een beroep op noodweerexces nauwkeurige feitelijke vaststellingen van belang zijn. Het hof had niet voldoende gemotiveerd waarom de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zijn overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over het meer subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging, en heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04043
Datum31 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 september 2021, nummer 21-004005-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Volgens de daarvan opgemaakte akten is het beroep niet gericht tegen de beslissingen ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Namens de verdachte heeft T.E. Korff, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft A.G.M. Abeln, advocaat te Groningen, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissingen inzake het meer subsidiair tenlastegelegde, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op noodweerexces.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 11 september 2016 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] op te tillen en op/tegen de grond te gooien en terwijl die [slachtoffer] op de grond lag hem te stompen/slaan en te schoppen/trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten traumatisch hersenletsel, diffuse schade aan (zenuwcellen) hersenbalk, cognitieve beperkingen en blijvende gedragsmatige veranderingen, ten gevolge heeft gehad.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De door verdachte op de terechtzitting van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 27 juni 2019 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik reed in een Polo. Men noemt mij ook wel [verdachte] . Ik tilde het slachtoffer op. Als gevolg daarvan kwam hij op de grond terecht. Toen hij op de grond lag heb ik hem twee of drie klappen gegeven in het gezicht. Daarna bewoog hij niet meer.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 209 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016260686 d.d. 1 december 2016, inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Op 11 september 2016 te Groningen zag ik dat de bestuurder van een Volkswagen Polo en de bestuurder van een Mercedes aan het vechten waren. Op een gegeven moment tilde de bestuurder van de Polo de bestuurder van de Mercedes op, waarna de bestuurder van de Mercedes op de grond terechtkwam. Vervolgens trapte de bestuurder van de Polo hem met de voet op zijn hoofd. Dit heeft hij meerdere keren gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 oktober 2016, opgenomen op pagina 219 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik zag op 11 september 2016 te Groningen dat de bestuurder van een Volkswagen Polo en de bestuurder van een Mercedes aan het vechten waren. De bestuurder van de Polo pakte de bestuurder van de Mercedes met één hand beet tussen de benen. Vervolgens tilde hij de bestuurder van de Mercedes op en heeft hem op de grond gegooid. Daarna heeft de bestuurder van de Polo de bestuurder van de Mercedes in de buik getrapt.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 204 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
Op 11 september 2016 te Groningen zag ik dat er een gevecht was en dat [verdachte] [slachtoffer] (Het hof begrijpt: [slachtoffer] ) beetpakte en op de grond gooide. Ik heb gezien dat [verdachte] [slachtoffer] een paar keer heeft geslagen.
5. Een geneeskundige verklaring van de GGD, d.d. 1 februari 2017, als losse bijlage bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer] . Een MRI-scan liet (verse) diffuse schade aan de zenuwcellen in het gebied van de zogenaamde 'hersenbalk' zien. De hersenbalk is de verbinding tussen de twee helften van de grote hersenen en draagt zorg voor de informatie-uitwisseling tussen die helften. Er moet rekening worden gehouden met blijvende cognitieve beperkingen en gedragsmatige veranderingen.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring verder onder meer het volgende overwogen:
“De rechtbank heeft met betrekking tot de feitelijke gang van zaken op 11 september 2016 en de bewezenverklaring het volgende overwogen.
“Uit de combinatie van bewijsmiddelen volgt dat er op 11 september 2016 een aanrijding tussen het slachtoffer, [slachtoffer] , en verdachte heeft plaatsgevonden op het kruispunt van het Damsterdiep en de Oosterhavenstraat te Groningen. Het slachtoffer is met zijn auto, een zwarte Mercedes, tegen de rechter achterzijde van de auto van verdachte, een grijze Volkswagen Polo, gereden. Verdachte en het slachtoffer zijn vervolgens uit hun auto’s gestapt. (...)
Daarop ontstond tussen verdachte en het slachtoffer een gevecht. Verdachte pakte het slachtoffer vervolgens met een hand tussen de benen vast waarna hij hem met twee handen optilde. Verdachte heeft het slachtoffer daarna op de grond gegooid. Op het moment dat het slachtoffer op de grond lag, maakte hij nog schoppende bewegingen in de richting van verdachte. Toen het slachtoffer op de grond lag, heeft verdachte hem nog meerdere malen tegen het hoofd geslagen met zijn vuist en met zijn blote voet geschopt. Daarna is het geweld gestopt.
Het slachtoffer is na het incident buiten bewustzijn aangetroffen. Kort na het incident is bij het slachtoffer enig uitwendig letsel waargenomen, namelijk een lichte zwelling boven de rechter wenkbrauw met daarin een schaafwond. Bij nader medisch onderzoek bleek dat er ook sprake was van niet-zichtbaar hersenletsel. Er is (verse) diffuse schade aan de zenuwcellen in het gebied van de hersenbalk aangetroffen. Zoals uit de aangehaalde medische verklaring blijkt moet rekening worden gehouden met blijvende cognitieve beperkingen en gedragsmatige veranderingen.”
(...)
Het hof neemt de bovenstaande overwegingen van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend overweegt het hof nog het volgende. Over de aard en de mate van het op het slachtoffer uitgeoefende geweld geeft het dossier een diffuus beeld nu de verschillende getuigenverklaringen op onderdelen uiteen lopen. Op basis van de verschillende getuigenverklaring kan in ieder geval wel worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer op de grond heeft gegooid en heeft geslagen en met blote voeten heeft geschopt tegen het hoofd van het slachtoffer terwijl het op de grond lag. Hoe vaak en met welke kracht die geweldshandelingen zijn verricht is op basis van de getuigenverklaringen echter niet met voldoende zekerheid vast te stellen. In hoger beroep zijn geen nadere feiten of omstandigheden bekend geworden die dit anders maken.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Noodweersituatie
14) De vraag is vervolgens of cliënts daad strafbaar is en hij een strafbare dader betreft. Onder verwijzing naar punt 16 t/m 29 van de pleitnota die in eerste aanleg is overlegd, vindt de verdediging dat dat niet het geval is nu de aannemelijkheid van een noodweersituatie in voldoende mate is komen vast te staan. Ik zal de bewijsmiddelen die ik daartoe redengevend acht kort opsommen:
- Verklaring [betrokkene 4] in PV van bevindingen van 11 september 2016 (p. 22 van het einddossier), waaruit volgt dat cliënt na het voorval riep: “zie je niet wat hij doet, hij valt mij aan”;
- Verklaring verbalisant [verbalisant] in PV van bevindingen van 11 september 2016 (p. 40 van het einddossier, waarin als verklaring van cliënt wordt weergegeven: “Hierop hoorde ik [verdachte] zeggen dat hij was uitgestapt waarna hij zag dat de bestuurder van de zwarte Mercedes op hem afkwam. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij vervolgens aangevallen werd door de bestuurder van de zwarte Mercedes en dat hij zichzelf moest verdedigen.”
- Verklaring [betrokkene 3] in PV van bevindingen van 11 september 2016 (p. 41 van het einddossier), waarin als verklaring van [betrokkene 3] wordt weergegeven: “De bestuurder van de zwarte auto stapte uit en liep op de bestuurder van de grijze auto af die ook uitgestapt was en hij sloeg deze man. Ik ken de man die geslagen was als [verdachte] .”;
- Verklaring van [betrokkene 5] in PV van verhoor getuige van 11 september 2016 (p. 138 van het einddossier), waarin staat beschreven: “Ik zag dat [verdachte] ook uitstapte en op de Arabische man afliep. Ik hoorde dat [verdachte] zei wat doe jij nou, mijn dochter zit in de auto.’ Ik zag dat de Arabische uitziende man op [verdachte] afliep hard lachte en direct insloeg op het gezicht van [verdachte] .”;
- Verklaring van [betrokkene 1] in PV van verhoor (p. 212 van het einddossier), waarin staat beschreven: “Toen de bestuurder van de Mercedes bij de bestuurder van de Polo aankwam, sloeg hij er ook meteen op. De bestuurder van de Mercedes haalde met gestrekt arm uit en sloeg met zijn vuist tegen het hoofd van de bestuurder van de Polo. Dat gebeurde met volle kracht en was ook zeer heftig. De bestuurder van de Polo was verbouwereerd...”;
- Het duidelijke letsel bij cliënt dat op pagina 93 van het einddossier is waar te nemen. Voor de goede orde; dit is wat een rake kaakslag op het gezicht met de gezichtshuid doet.
(...)
Noodweerexces
18) In het geval cliënt de grenzen van de proportionaliteit is overschreden door zijn geweldshandelingen voort te zetten op het moment dat de situatie er niet meer om vroeg, dan is de verdediging van oordeel dat hem in dat geval een beroep op noodweerexces toekomt. Cliënt verklaart zijn gemoedstoestand het zelf het beste bij de rechter-commissaris, waarbij hij te kennen geeft dat de korte opsomming van gebeurtenissen, te weten: (i) aanrijding, (ii) schrikreactie, (iii) polshoogte willen nemen bij dochter en vriendin maar niet de kans krijgen omdat hij direct wordt aangevallen, een stressreactie teweeg bracht waarbij de adrenaline in één keer omhoog schoot. Door de opsomming van stressfactoren kwam cliënt in de overlevingsmodus terecht. De psycholoog die in zijn zaak gerapporteerd heeft acht het waarschijnlijk dat cliënt overrompeld is geweest en dit beeld vindt ondersteuning in de verklaring van getuige [betrokkene 1] die cliënt op dat moment omschrijft als verbouwereerd.
19) Anders dan door de officier van justitie is beschreven in de appelschriftuur, acht de verdediging het niet aannemelijk dat sprake is geweest van een excessieve overschrijding die niet meer zou kunnen worden toegeschreven aan de ontstane gemoedsbeweging. In dat kader wens ik wederom te wijzen op het beperkte uitwendige letsel, alsmede de omstandigheden die door getuigen worden benoemd kort na het voorval, waarbij cliënt zou hebben staan ijsberen rond de situatie, waarbij hij tegenover omstanders herhaalde wat [slachtoffer] hem zojuist had aangedaan. Cliënt zat op dat moment nog evident in die gemoedsbeweging. De verdediging is dan ook van oordeel dat cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.”
2.2.5
Het hof heeft het verweer waarop het cassatiemiddel doelt, als volgt verworpen:
“Noodweer(exces)
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer. Ingeval het hof uit zou gaan van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte dan een beroep op noodweerexces toekomt.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces toekomt. Daartoe is aangevoerd dat verdachtes lezing over de aanvang van de gebeurtenissen geen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Diverse getuigen die de vechtpartij goed hebben kunnen waarnemen hebben verdachte aangewezen als agressor. Er was geen wederrechtelijke aanval vanuit het slachtoffer en het handelen van verdachte was aanvallend van aard.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het begane feit geboden was door de noodzakelijke verdediging van – in casu – verdachtes lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Uit de feiten en omstandigheden zoals hierboven is vermeld acht het hof – net als de rechtbank – aannemelijk dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Ook voor de aanvang van het incident geldt dat er door uiteenlopende verklaringen van de verschillende getuigen een diffuus beeld is. Er zijn verschillende getuigen die niet alles hebben gezien. Het hof acht de verklaring van getuige [betrokkene 1] op dit punt helder en betrouwbaar, anders dan de verklaring van getuige [betrokkene 6]. Zij heeft pas bij de rechter-commissaris gezegd dat verdachte als eerste een klap uitgedeeld zou hebben. Ook de verklaring van getuige [betrokkene 7] is wat dit aspect betreft niet eenduidig. Hij was ondertussen ook bezig met andere dingen (hij kwam aanfietsen en ging foto’s maken).
Het hof gaat uit van de situatie waarbij over en weer geweldshandelingen zijn verricht. Verdachte en het slachtoffer hebben elkaar over en weer vast en duwen en trekken.
Aannemelijk is dat op enig moment een situatie is ontstaan dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding jegens hem. Als reactie heeft verdachte het slachtoffer naar de grond gewerkt en is daarbij bovenop het slachtoffer komen te liggen. Op dat moment is de situatie ontstaan dat verdachte de overhand had. Van het slachtoffer ging op dat moment geen dreiging meer uit en de aanranding was van de zijde van het slachtoffer gestopt. Van een noodweersituatie voor verdachte was vanaf dat moment geen sprake meer. De geweldshandelingen van verdachte zijn op dat moment echter niet gestopt. Verdachte is doorgegaan en heeft het slachtoffer tegen het hoofd geslagen en geschopt.
Van noodweerexces is sprake indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk "onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Verdachte heeft verklaard dat hij bezorgd was over zijn kind dat zich op de achterbank van de auto bevond ten tijde van de aanrijding met het slachtoffer en dat hij kwaad was dat hij na de aanrijding uit het niets door het slachtoffer werd aangevallen.
Het hof acht het voorstelbaar dat verdachte in de situatie waarin hij verkeerde werd geconfronteerd met diverse emoties, zoals ook door hem is verklaard. Dat de aard en de intensiteit van deze gemoedsbeweging dusdanig was dat hij daardoor de grenzen heeft overschreden, is echter niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft slechts in algemene termen verklaard dat hij angstig en kwaad was. Tegen de achtergrond van het door verdachte gebezigde geweld heeft verdachte naar het oordeel van het hof echter onvoldoende inkleuring gegeven aan de door hem gevoelde emoties. In elk geval onvoldoende om de hevigheid van de gemoedsbeweging die werd ingegeven door deze specifieke situatie te kunnen duiden. Daarmee is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat bij verdachte sprake is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging dat hem een beroep op noodweerexces toekomt.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.”
2.3
Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer of noodweerexces is gedaan, moet de rechter een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Bij de beoordeling van het beroep kunnen nauwkeurige en consistente feitelijke vaststellingen van belang zijn, waarbij de rechter de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, rechtsoverweging 3.1.2.)
2.4.1
Het hof heeft het beroep van de verdachte op noodweerexces verworpen omdat niet aannemelijk is geworden dat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging door de verdachte het onmiddellijk gevolg was van een door de wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
2.4.2
Dat oordeel is in het licht van wat onder 2.3 is vooropgesteld niet toereikend gemotiveerd, in het bijzonder waar het gaat om de door het hof aangenomen wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer.
Het hof is in dat verband uitgegaan van een “situatie waarbij over en weer geweldshandelingen zijn verricht” en waarbij de verdachte en het slachtoffer elkaar vasthebben en duwen en trekken, waarna “op enig moment” een situatie is ontstaan dat de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding jegens hem. Deze vaststellingen over de aanleiding en de aard van de door het hof aangenomen wederrechtelijke aanranding van de verdachte zijn echter niet voldoende nauwkeurig en consistent, mede in het licht van het door het hof gekozen uitgangspunt dat de verklaring van de getuige [betrokkene 1] over de aanvang van het incident “helder en betrouwbaar” is, en het beroep van de verdediging op die verklaring (in de hiervoor onder 2.2.4 opgenomen pleitnota) inhoudt dat het slachtoffer er volgens [betrokkene 1] “meteen” op sloeg en hij daarbij als eerste de verdachte met volle kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen.
In het verlengde hiervan is – mede in het licht van wat hierover door of namens de verdachte is aangevoerd – niet zonder meer begrijpelijk het oordeel van het hof dat de verdachte “tegen de achtergrond van het door verdachte gebezigde geweld (...) onvoldoende inkleuring [heeft] gegeven aan de door hem gevoelde emoties” en dat die inkleuring “in elk geval onvoldoende [is] om de hevigheid van de gemoedsbeweging die werd ingegeven door deze specifieke situatie te kunnen duiden”. Ook in dat verband ontbreken voldoende nauwkeurige vaststellingen, in het bijzonder met betrekking tot “deze specifieke situatie”.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het meer subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 oktober 2023.