ECLI:NL:HR:2023:1467

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
22/04436
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake klaagschrift op inbeslaggenomen auto in het kader van strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die de teruggave van een in beslag genomen auto verzocht. De auto was in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen. De rechtbank had de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klaagschrift, omdat dit niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden na het einde van de strafzaak was ingediend. De strafzaak tegen de klager was op 30 maart 2022 geseponeerd, maar het klaagschrift was pas op 9 september 2022 ingediend.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had vastgesteld of de vervolging van een medeverdachte, [betrokkene 1], tot een einde was gekomen. Volgens de Hoge Raad is aan de vervolgde zaak pas een einde gekomen als de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen. Dit betekent dat de rechtbank had moeten onderzoeken of de vervolging van [betrokkene 1] was beëindigd, voordat zij kon oordelen over de ontvankelijkheid van het klaagschrift van de klager. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagschriften in het kader van inbeslagneming, vooral wanneer meerdere verdachten betrokken zijn. De Hoge Raad bevestigt dat de termijn voor het indienen van een klaagschrift pas begint te lopen wanneer de vervolging van alle betrokken verdachten is beëindigd, wat in deze zaak niet adequaat was vastgesteld door de rechtbank.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04436 B
Datum17 oktober 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 7 november 2022, nummer RK 22/020537, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft A. Kilinç, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, teneinde de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw te behandelen en af te doen.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de klager niet-ontvankelijk is in zijn klaagschrift vanwege overschrijding van de termijn van artikel 552a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
2.2
Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van een inbeslaggenomen auto. De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het klaagschrift. De beschikking van de rechtbank houdt hierover het volgende in:
“Feiten
Uit de stukken in het dossier blijkt dat op 8 december 2020 op grond van artikel 94 Sv, onder [betrokkene 1] (onderzoek: Lauda) een Audi A3, kenteken [kenteken] , in beslag is genomen.
Voorts blijkt uit het dossier dat de rechter-commissaris op 6 januari 2021 een machtiging tot conservatoir beslag op voornoemd voertuig heeft afgegeven na vordering van de officier van justitie, d.d. 5 januari 2021, ter verhaal van een eventueel op te leggen geldboete tot (maximaal) € 87.000 en/of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 78.255,- wegens verdenking terzake artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (witwassen).
Tegen klager bestond de verdenking van medeplichtigheid aan witwassen c.q. schuldwitwassen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 30 maart 2022 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak is geseponeerd met als reden ‘onvoldoende bewijs’.
Procedure
Het klaagschrift is op 9 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 7 november 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft mr. S. Mabrouk, namens mr. A. Kilinç voornoemd, en de officier van justitie op zitting gehoord.
Klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Evenmin is de belanghebbende [betrokkene 1] , hoewel daartoe goed opgeroepen, in raadkamer verschenen.
Namens belanghebbende, [betrokkene 1] , heeft mr. M. Jonk - kort samengevat - per e-mail d.d. 2 november 2022 aangegeven dat de Audi met kenteken [kenteken] van [klager] is en dat [klager] in de auto aanwezig was ten tijde van de beslaglegging. Nu de verdenking tegen [klager] is geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs (code 02), impliceert dit dat het voertuig niet van misdrijf afkomstig is, waardoor het beslag op het voertuig dient te worden opgeheven. Om juridische redenen, gelegen in het bepaalde van art. 116 lid 1 Sv, geeft [betrokkene 1] voor de volledigheid aan geen afstand te doen van het voertuig.
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
De raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld het klaagschrift nader toe te lichten. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank het klaagschrift ontvankelijk te verklaren, nu door uitblijven van een reactie van het Openbaar Ministerie op alle verstuurde e-mailberichten door de verdediging, onderhavig klaagschrift zo laat is ingediend. Tot op heden heeft de verdediging geen reactie gehad. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank voorts het klaagschrift gegrond te verklaren. Klager heeft tijdens zijn verhoor, d.d. 13 april 2021, uitvoerig verklaard over de aanschaf van de auto. Nu de strafzaak tegen klager is geseponeerd, ontbreekt het strafvorderlijk belang tot handhaving van het beslag.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank primair het klaagschrift niet-ontvankelijk te verklaren nu de inbeslagname van 20 december 2020 dateert en het klaagschrift pas in september 2022, en derhalve buiten de termijn is ingediend. Subsidiair verzoekt de officier van justitie het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat de zaak tegen de medeverdachte, [betrokkene 1] , niet geseponeerd is. [betrokkene 1] wordt meerdere malen in de auto aangetroffen en betaalt ook de boetes. Daarnaast heeft de garage-eigenaar verklaard dat [betrokkene 1] de auto contant heeft afgerekend, maar dat de auto op naam van klager gezet moest worden. Dit suggereert een katvangerconstructie. Het Openbaar Ministerie gaat er van uit dat de auto aan [betrokkene 1] toebehoort en [betrokkene 1] is ook de beslagene.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd.
De rechtbank stelt voorts vast dat de strafzaak tegen klager op 30 maart 2022 tot een einde is gekomen door de betekening van de kennisgeving van niet verdere vervolging. Het op 9 september 2022 ingediende beklag is dus buiten de wettelijke termijn van drie maanden na het einde van de strafzaak ingediend.
De raadsvrouw stelt dat door toedoen van het Openbaar Ministerie de termijn is overschreden, maar het had op de weg van de verdediging gelegen om een klaagschrift in te dienen ondanks uitblijven van reactie van het Openbaar Ministerie.
De klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beklag.”
2.3.1
Artikel 552a lid 3 Sv luidt:
“Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
2.3.2
Uit artikel 552a lid 3 Sv volgt dat een op grond van artikel 552a Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming ingediend klaagschrift ontvankelijk is zolang er nog geen drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.
Als het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv in een zaak waarin verscheidene personen als verdachten zijn aangemerkt, is aan de vervolgde zaak pas een einde gekomen als de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen. De rechter is in dat geval gehouden vast te stellen of de tegen hen ingestelde vervolgingen, waaronder ook – als het beslag op grond van artikel 94 Sv betrekking heeft op het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel – moet worden begrepen de behandeling van de tegen hen ingestelde ontnemingsvorderingen, tot een einde zijn gekomen.
Als een voorwerp op grond van artikel 94a Sv conservatoir in beslag is genomen, is echter voor de beantwoording van de vraag of de vervolgde zaak tot een einde is gekomen, beslissend of de vervolging van degene(n) ten laste van wie het beslag is gelegd in de strafzaak of – als het gaat om conservatoir beslag tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel – de behandeling van de tegen hem ingestelde ontnemingsvordering tot een einde is gekomen. (Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:135, rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9.)
2.4
Uit de beschikking van de rechtbank kan worden afgeleid dat de klager en [betrokkene 1] beiden als verdachte zijn aangemerkt in deze zaak. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het beslag op de auto eerst op grond van artikel 94 Sv en vervolgens ook op grond van artikel 94a Sv is gelegd. In aanmerking genomen dat de rechtbank niet heeft vastgesteld of de tegen [betrokkene 1] ingestelde vervolging en/of de behandeling van een tegen hem ingestelde ontnemingsvordering tot een einde is gekomen, is het oordeel van de rechtbank dat het klaagschrift niet tijdig is ingediend ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2023.