2.2Het klaagschrift strekt tot teruggave aan de klager van een inbeslaggenomen auto. De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het klaagschrift. De beschikking van de rechtbank houdt hierover het volgende in:
“Feiten
Uit de stukken in het dossier blijkt dat op 8 december 2020 op grond van artikel 94 Sv, onder [betrokkene 1] (onderzoek: Lauda) een Audi A3, kenteken [kenteken] , in beslag is genomen.
Voorts blijkt uit het dossier dat de rechter-commissaris op 6 januari 2021 een machtiging tot conservatoir beslag op voornoemd voertuig heeft afgegeven na vordering van de officier van justitie, d.d. 5 januari 2021, ter verhaal van een eventueel op te leggen geldboete tot (maximaal) € 87.000 en/of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 78.255,- wegens verdenking terzake artikel 420bis Wetboek van Strafrecht (witwassen).
Tegen klager bestond de verdenking van medeplichtigheid aan witwassen c.q. schuldwitwassen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020.
De strafzaak tegen verzoeker is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 30 maart 2022 aan verzoeker waarin deze meedeelt dat de strafzaak is geseponeerd met als reden ‘onvoldoende bewijs’.
Procedure
Het klaagschrift is op 9 september 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 7 november 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft mr. S. Mabrouk, namens mr. A. Kilinç voornoemd, en de officier van justitie op zitting gehoord.
Klager is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. Evenmin is de belanghebbende [betrokkene 1] , hoewel daartoe goed opgeroepen, in raadkamer verschenen.
Namens belanghebbende, [betrokkene 1] , heeft mr. M. Jonk - kort samengevat - per e-mail d.d. 2 november 2022 aangegeven dat de Audi met kenteken [kenteken] van [klager] is en dat [klager] in de auto aanwezig was ten tijde van de beslaglegging. Nu de verdenking tegen [klager] is geseponeerd vanwege onvoldoende bewijs (code 02), impliceert dit dat het voertuig niet van misdrijf afkomstig is, waardoor het beslag op het voertuig dient te worden opgeheven. Om juridische redenen, gelegen in het bepaalde van art. 116 lid 1 Sv, geeft [betrokkene 1] voor de volledigheid aan geen afstand te doen van het voertuig.
Beklag
Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp.
De raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld het klaagschrift nader toe te lichten. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank het klaagschrift ontvankelijk te verklaren, nu door uitblijven van een reactie van het Openbaar Ministerie op alle verstuurde e-mailberichten door de verdediging, onderhavig klaagschrift zo laat is ingediend. Tot op heden heeft de verdediging geen reactie gehad. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank voorts het klaagschrift gegrond te verklaren. Klager heeft tijdens zijn verhoor, d.d. 13 april 2021, uitvoerig verklaard over de aanschaf van de auto. Nu de strafzaak tegen klager is geseponeerd, ontbreekt het strafvorderlijk belang tot handhaving van het beslag.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de rechtbank primair het klaagschrift niet-ontvankelijk te verklaren nu de inbeslagname van 20 december 2020 dateert en het klaagschrift pas in september 2022, en derhalve buiten de termijn is ingediend. Subsidiair verzoekt de officier van justitie het klaagschrift ongegrond te verklaren.
De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat de zaak tegen de medeverdachte, [betrokkene 1] , niet geseponeerd is. [betrokkene 1] wordt meerdere malen in de auto aangetroffen en betaalt ook de boetes. Daarnaast heeft de garage-eigenaar verklaard dat [betrokkene 1] de auto contant heeft afgerekend, maar dat de auto op naam van klager gezet moest worden. Dit suggereert een katvangerconstructie. Het Openbaar Ministerie gaat er van uit dat de auto aan [betrokkene 1] toebehoort en [betrokkene 1] is ook de beslagene.
Beoordeling
De rechtbank is bevoegd.
De rechtbank stelt voorts vast dat de strafzaak tegen klager op 30 maart 2022 tot een einde is gekomen door de betekening van de kennisgeving van niet verdere vervolging. Het op 9 september 2022 ingediende beklag is dus buiten de wettelijke termijn van drie maanden na het einde van de strafzaak ingediend.
De raadsvrouw stelt dat door toedoen van het Openbaar Ministerie de termijn is overschreden, maar het had op de weg van de verdediging gelegen om een klaagschrift in te dienen ondanks uitblijven van reactie van het Openbaar Ministerie.
De klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het beklag.”
2.3.1Artikel 552a lid 3 Sv luidt:
“Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming of ontoegankelijkmaking van de gegevens of het bevel, bedoeld in de artikelen 125k en 125p, ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.”
2.3.2Uit artikel 552a lid 3 Sv volgt dat een op grond van artikel 552a Sv zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming ingediend klaagschrift ontvankelijk is zolang er nog geen drie maanden zijn verstreken sinds de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.Als het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv in een zaak waarin verscheidene personen als verdachten zijn aangemerkt, is aan de vervolgde zaak pas een einde gekomen als de vervolgingen van alle verdachten tot een einde zijn gekomen. De rechter is in dat geval gehouden vast te stellen of de tegen hen ingestelde vervolgingen, waaronder ook – als het beslag op grond van artikel 94 Sv betrekking heeft op het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel – moet worden begrepen de behandeling van de tegen hen ingestelde ontnemingsvorderingen, tot een einde zijn gekomen.Als een voorwerp op grond van artikel 94a Sv conservatoir in beslag is genomen, is echter voor de beantwoording van de vraag of de vervolgde zaak tot een einde is gekomen, beslissend of de vervolging van degene(n) ten laste van wie het beslag is gelegd in de strafzaak of – als het gaat om conservatoir beslag tot bewaring van het recht van verhaal van een op te leggen ontnemingsmaatregel – de behandeling van de tegen hem ingestelde ontnemingsvordering tot een einde is gekomen. (Vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:135, rechtsoverwegingen 2.8 en 2.9.)