ECLI:NL:HR:2023:1422

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
21/02801
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de openbaarheidsvereiste van de uitspraak en onvolkomenheid bij beëdiging van raadsheren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 juni 2021. De verdachte, geboren in 1972, had beroep ingesteld tegen de veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het weigeren van medewerking aan een ademonderzoek. De Hoge Raad diende zich te buigen over twee cassatiemiddelen. Het eerste middel betrof de vraag of de beslissing van het hof in het openbaar was uitgesproken, aangezien het proces-verbaal ontbrak. De Hoge Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de uitspraak openbaar was gedaan, en besloot zelf de beslissing van het hof op de openbare terechtzitting uit te spreken. Het tweede cassatiemiddel betrof een onvolkomenheid bij de beëdiging van enkele raadsheren van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat, gelet op een eerder arrest, deze kwestie geen verdere bespreking vereiste. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar dat dit geen verdere rechtsgevolgen met zich meebracht. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02801
Datum17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 juni 2021, nummer 20-002892-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman heeft – na het verstrijken van de in artikel 437 lid 2 Sv bedoelde termijn – bij aanvullende schriftuur nog aan de orde gesteld dat bij de beëdiging van meerdere van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen, zich een onvolkomenheid heeft voorgedaan. Gelet op het arrest dat de Hoge Raad op 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, heeft gewezen, behoeft dat geen verdere bespreking.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bestreden beslissing niet in het openbaar is uitgesproken.
2.2
Uit de stukken blijkt niet dat de beslissing van het hof overeenkomstig artikel 362 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering in het openbaar is uitgesproken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit niet is gebeurd. Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.
2.3
De Hoge Raad zal doen wat het hof had moeten doen en zelf de beslissing van het hof op de openbare terechtzitting uitspreken.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2023.