ECLI:NL:HR:2023:1410

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
21/04256
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van het verzoek tot bekijken van bodycambeelden in een snelheidsoverschrijdingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1990, was beschuldigd van het overschrijden van de maximumsnelheid op de Rijksweg A12 op 28 april 2019. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 194 kilometer per uur, terwijl het bord een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur aangaf. Tijdens de rechtsgang heeft de verdachte verzocht om bodycambeelden van de verbalisanten te bekijken, omdat hij de feitelijke grondslag van de beschuldiging wilde betwisten. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat de noodzaak van het bekijken van de beelden niet was gebleken, en het hof zich voldoende voorgelicht achtte op basis van de overige stukken in het dossier.

De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het hof het verzoek tot het bekijken van de bodycambeelden niet op een begrijpelijke wijze heeft afgewezen. De Hoge Raad benadrukt dat de relevantie van de bodycambeelden voor de beslissingen die het hof moest nemen niet zonder meer begrijpelijk is afgewezen. De verdachte had immers de mogelijkheid om aan te tonen dat hij niet de snelheid had gereden die hem werd verweten, en de bodycambeelden konden cruciaal bewijs leveren in deze context. Daarom heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak om alle relevante bewijsstukken in overweging te nemen bij de beoordeling van een strafzaak. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechten van verdachten in het strafrecht.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04256
Datum10 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 oktober 2021, nummer 21-005284-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdachte om bodycambeelden te bekijken.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 28 april 2019 te Woerden als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg. de Rijksweg A12, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord Al van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 130 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 194 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 september 2021 houdt met betrekking tot het in het cassatiemiddel bedoelde verzoek onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven- als volgt:
De rechtbank heeft u vrijgesproken. Het openbaar ministerie is vervolgens in hoger beroep gegaan. Het openbaar ministerie heeft een aanvullend proces-verbaal laten opmaken. Verbalisanten hebben verklaard dat ze een zwarte Audi Avant met Duits kenteken zagen rijden.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Het klopt dat ik op 28 april 2018 in een zwarte Audi reed met een Duits kenteken.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven- als volgt:
De verbalisanten hebben verklaard dat ze een Audi Avant met hoge snelheid zagen rijden. Ze zagen continu de achterlichten van deze Audi. Deze Audi reed volgens de verbalisanten tussen de 210 en 230 kilometer per uur. Voorbij de afslag Gouda liepen de verbalisanten iets in op de Audi. Ze hebben uiteindelijk een stopteken gegeven. U bleef in de auto zitten. Ze hoorden dat u tegen de bijrijder zei: Ik had de cruise controle op 220 kilometer per uur staan.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Dat hoor ik nu voor het eerst. Dat is niet gezegd tijdens de zitting bij de rechtbank.
De voorzitter deelt mee -zakelijk weergegeven- als volgt:
Dat klopt dat staat namelijk in het aanvullend proces-verbaal van 7 oktober 2019.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
De agenten hadden een camera op hun borst. Ik wil die beelden van de camera wel zien. Het klopt dat ik in een Audi reed en dat ik staande ben gehouden. Ik kan me niet herinneren dat ik dat gezegd heb. Het kan kloppen dat ik niets verklaard heb. Ik heb een andere Audi voorbij zien racen met een Duits kenteken. Deze Audi reed zo hard. Mijn Audi is niet zo snel. Ik zat in de auto met twee kleine jongens mijn broertjes, dan ga ik geen 230 kilometer per uur rijden. (...)
De oudste raadsheer merkt op -zakelijk weergegeven-:
In het proces-verbaal van bevindingen staat dat de verbalisanten u hebben horen zeggen: “Ik had de cruisecontrole op de 220 kilometer per uur staan”.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Dat klopt echt niet. Ik heb gezegd dat ik maximaal 150 kilometer per uur had gereden. Ik rijd niet harder als ik met broertjes in de auto zit. In die week daarvoor zijn vier kennissen van mij omgekomen bij een verkeersongeval. Dan ga je toch niet zo hard rijden.
(…)
Ik heb het gevoel dat de agenten dingen verzinnen. Ik heb dat absoluut niet gezegd. Ik wil graag dat de beelden van de body camera tevoorschijn komen. Ik weet zeker dat ze een grote fout hebben gemaakt. Ik ben niet zo achterlijk dat ik 220 kilometer per uur ga rijden met mijn broertjes in de auto. Ik zag op de kilometerteller 130 kilometer per uur staan. Hij had een body camera. Hij duwde mij op de vluchtstrook. Ik zei kunnen we niet naar een afslag rijden. Toen zei hij volg mij maar. Ik heb gezegd dat ik het 100% niet ben geweest. Een raket kwam mij voorbij gereden. Ik had een standaard Audi. Misschien is het fout gegaan omdat beide auto’s een wit kenteken hadden en hebben ze daardoor een vergissing gemaakt.
(...)
Ik wil dat de beelden van de camera naar voren komen.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van dit verzoek in het arrest van 12 oktober 2021 het volgende overwogen en beslist:
“Volgens de verdachte droegen de verbalisanten een body camera. Verdachte heeft verzocht de beelden die door deze camera’s zijn gemaakt te bekijken.
Op dit verzoek is het noodzaakscriterium van toepassing.
Tegen de achtergrond van de overige stukken in het dossier is de noodzaak van het bekijken van de mogelijk (nog) bestaande beelden naar het oordeel van het hof niet gebleken. Het hof acht zich voldoende voorgelicht. Het verzoek wordt afgewezen.”
2.2.4
Het hof heeft het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2019 voor het bewijs gebruikt.
2.3.1
Het door de verdachte gedane verzoek tot het bekijken van bodycambeelden is door het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als een verzoek tot voeging van een (proces)stuk als bedoeld in artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is op grond van artikel 315 lid 1 Sv in verbinding met artikel 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover moet de rechter in aanmerking nemen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij dus om de relevantie van die stukken. (Vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900.)
2.3.2
Het hof heeft het verzoek van de verdediging tot voeging van bodycambeelden afgewezen, omdat de noodzaak daarvan niet is gebleken. Daartoe heeft het hof overwogen dat het zich tegen de achtergrond van de overige stukken in het dossier voldoende voorgelicht acht. Het kennelijke oordeel van het hof dat mogelijk (nog) bestaande bodycambeelden voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen niet van belang zijn, is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de verdachte aan de hand van bodycambeelden de feitelijke grondslag heeft willen betwisten van de in het aanvullend proces-verbaal van de verbalisanten opgenomen verklaring dat zij de verdachte tegen zijn bijrijder hebben horen zeggen dat hij de cruisecontrol op 220 kilometer per uur had staan.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 oktober 2023.