Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van huwelijksvermogensrecht. De man, eiser tot cassatie, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De vrouw, verweerder in cassatie, heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en een arrest van het hof, waaruit blijkt dat de man en vrouw in een langdurige juridische strijd verwikkeld zijn over de waardering van aandelen in het kader van de verdeling van hun huwelijksgemeenschap.
De Hoge Raad heeft de klachten van de man over het arrest van het hof beoordeeld. De kern van de zaak draait om de vraag of het hof terecht heeft geoordeeld dat de peildatum voor de waardering van de aandelen de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap moet zijn, in plaats van de datum van verdeling. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de man niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vastgelegd in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de man verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 6 oktober 2023 door de raadsheren van de Hoge Raad, met H.M. Wattendorff als voorzitter.