In de zaak met nummer 23/02437 heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De zaak betreft een verzoek tot cassatie van betrokkene, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 maart 2023. De rechtbank had in deze beschikking een zorgmachtiging verleend op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat D. Rijpma, heeft klachten ingediend over de toepassing van artikel 2:1 lid 6 van de Wvggz. De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, als verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Amsterdam in stand blijft. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock.