Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
3 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 december 2021. De verdachte, geboren in 1978, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne via de Rotterdamse haven, in strijd met artikel 11b van de Opiumwet. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, zoals vastgelegd in artikel 10a.1 jo. 10.5 van de Opiumwet.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, maar dat het tweede cassatiemiddel gegrond was. Dit middel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf werd verminderd van drie jaren naar twee jaren, elf maanden en twee weken. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke procesgang en de bescherming van de rechten van de verdachte, zoals vastgelegd in het EVRM.