Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een veroordeelde. De zaak betreft een verzet tegen een dwangbevel, zoals bedoeld in artikel 6:4:5 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De veroordeelde had een cassatieberoep ingesteld, maar was niet in staat om te voldoen aan de verplichting tot consignatie van het verschuldigde bedrag en de kosten op de griffie van de rechtbank die de beschikking had gegeven. De griffie van de rechtbank Noord-Nederland had de veroordeelde in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen na het instellen van cassatie het verschuldigde bedrag aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te consigneren. Echter, uit een brief van het CJIB van 9 augustus 2022 aan de Hoge Raad bleek dat er binnen de gestelde termijn geen betaling was ontvangen van de veroordeelde. Hierdoor kon de Hoge Raad niet anders dan de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de consignatieverplichting in het cassatieproces en de gevolgen van het niet naleven daarvan.