ECLI:NL:HR:2023:135

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
20/02326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel binnendringen bij iemand in staat van verminderd bewustzijn na GHB-gebruik en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een verdachte die is beschuldigd van seksueel binnendringen bij een persoon die onder invloed van GHB was. De benadeelde partij, aangeduid als [aangeefster], heeft een vordering ingediend voor de schade die zij heeft geleden door het handelen van de verdachte, specifiek voor de kosten van een nieuwe telefoon die zij heeft moeten aanschaffen nadat de verdachte haar oude telefoon onder zich had gehouden. De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij beoordeeld en geconcludeerd dat het hof ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de lagere aanschafprijs van de oude telefoon en geen 'nieuw voor oud-aftrek' heeft toegepast. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot vermogensschade en concludeert dat het hof bij zijn schadeberekening niet blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd. De overige klachten van de verdachte zijn verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02326
Datum14 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2020, nummer 21-001157-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
Namens de benadeelde partij [aangeefster] heeft C.L.J.A. Spiertz, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft (i) de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en (ii) de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, tot vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, tot terugwijzing van de zaak naar het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien van de hiervoor onder (ii) genoemde beslissingen opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Het bevat onder meer de klacht dat het hof bij zijn oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een bedrag van € 669 voor een nieuwe telefoon ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de lagere aanschafprijs van de oude telefoon, en daarbij ook niet een zogenoemde nieuw voor oud-aftrek heeft toegepast.
2.2.1
Bij de stukken bevindt zich een schadestaat met toelichting betreffende de benadeelde partij. De toelichting houdt onder meer in:
“1.2 Overige (...) € 669,98 (...)
De telefoon van [aangeefster] (een Iphone 6s), werd door [verdachte] ontvreemd. Dit blijkt ook uit het strafdossier. De telefoon was slechts een paar maanden oud, zoals blijkt uit de als bijlage bijgevoegde bon d.d. 13 april 2017. Een en ander werd door [aangeefster] opnieuw aangeschaft. De nieuwprijs van de telefoon bedroeg in april 2017 € 600,-. Het hoesje kostte € 39,99 en de schermprotector € 29,99. [aangeefster] vordert volledige vergoeding van deze kosten.”
2.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2020 is namens de benadeelde partij onder meer het volgende aangevoerd:
“Ook de kosten voor een nieuwe telefoon zijn geheel toewijsbaar. Verdachte heeft de telefoon van aangeefster onder zich gehouden. Aangeefster kon haar telefoon terugkrijgen als zij haar aangifte tegen verdachte zou intrekken. Het betrof een Apple telefoon. De vervangingswaarde van deze telefoon is 100%.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte vervolgens daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“7. (...) Gevraagd wordt een bedrag van € 669,98. Uit de bijgevoegde bon blijkt echter dat sprake was van een promodeal en er korting is verleend bij aanschaf van de telefoon, zodat slechts € 651,08 is betaald. De daadwerkelijk geleden schade dient in dezen te worden vergoed, het daarboven gevraagde deel van € 18,90 dient te worden afgewezen.
8. Voorts is de telefoon gekocht op 13-04-2017. Het bewezenverklaarde heeft op 30-09-17/01-10-17 plaatsgevonden. Tussen de aanschaf en het feit zit een periode van ongeveer 4,5 maand. Dat lijkt niet veel, maar na de aanschaf is er direct sprake van afschrijving. Daar dient rekening mee te worden gehouden in de beoordeling van de vordering, waarvoor ik u verwijs naar een aantal in de voetnoot genoemde uitspraken.
9. Voor wat betreft de afschrijving van een telefoon heeft de verdediging gekeken naar de verzekering van ABN Amro. Deze hanteert voor een smartphone een afschrijving van 33,5% per jaar. In casu is dat in totaal een afschrijving van 12,56% (33,5% / 12 maanden x 4,5 maanden = 12,56%). De afschrijving is dan € 651,08 x 0,1256 = € 81,77. Aanschafwaarde (€ 651,08) - afschrijving (€ 81,77) = € 569,31 dagwaarde ten tijde van delict.”
2.2.4
Het hof heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende overwogen:
“Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, in die zin dat de materiële schade tot het bedrag van € 993,23 zal worden toegewezen.
Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
(...)
Telefoonkosten € 669,00
(...)
Ten aanzien van de kosten voor een nieuwe telefoon overweegt het hof dat [aangeefster] een nieuwe telefoon heeft moeten aanschaffen omdat verdachte haar oude telefoon onder zich heeft gehouden. Op de door hem gestelde voorwaarden voor teruggave heeft [aangeefster] niet in hoeven gaan. Aldus was zij als gevolg van het handelen van verdachte genoodzaakt een nieuwe telefoon aan te schaffen. De daarvoor door [aangeefster] betaalde prijs is niet bestreden. Dat haar oude telefoon al zes maanden oud was en is aangeschaft voor een actieprijs, is in dit verband niet relevant. Als verdachte de telefoon had teruggegeven, had [aangeefster] helemaal geen kosten op dit punt gehad.”
2.3
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“a) Vermogensschade (art. 6:96 BW)
2.4.2
Vermogensschade kan zowel geleden verlies als gederfde winst omvatten (art. 6:96, eerste lid, BW). Zij bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is dus de vergoeding van de concreet geleden schade.
Bij beschadiging of verlies van een zaak kan in veel gevallen worden gekozen voor berekening van de schade uitsluitend aan de hand van de (vervangings)waarde van die zaak in het economisch verkeer (abstracte schadeberekening). (...)
Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat (art. 6:97 BW).”
2.4
Uit wat onder 2.2.1 en 2.2.4 is weergegeven, blijkt dat het hof bij zijn schadeberekening in dit specifieke geval tot uitgangspunt heeft genomen de daadwerkelijk door de benadeelde partij te betalen nieuwprijs van de door haar na het bewezenverklaarde feit aangeschafte telefoon met toebehoren, waarbij het hof is uitgegaan van de aankoopprijs zonder korting van de vijf en een halve maand voor het bewezenverklaarde feit door de benadeelde partij aangeschafte telefoon met toebehoren. Met deze benadering heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, deze is ook niet onbegrijpelijk. In dat verband heeft het hof immers vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte genoodzaakt werd haar oude telefoon - die enkele maanden oud was en van hetzelfde type was als de nieuw aangeschafte telefoon - te vervangen. De omstandigheid dat de benadeelde partij als gevolg hiervan de beschikking kreeg over een enkele maanden nieuwere telefoon, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk niet als een daadwerkelijk door de benadeelde partij genoten voordeel aangemerkt.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel dat namens de verdachte is voorgesteld
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twee jaren.
4. Beoordeling van de cassatiemiddelen die namens de verdachte zijn voorgesteld voor het overige en van het cassatiemiddel dat namens de benadeelde partij is voorgesteld
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze een jaar en tien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2023.