ECLI:NL:HR:2023:1339
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid van incidenteel beroep in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland. De zaak betreft verzoeken van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 september 2022, waartegen het cassatieberoep was ingesteld, had betrekking op meerdere nummers van hoger beroep en eerdere uitspraken van de Rechtbank Gelderland.
Belanghebbende heeft zijn beroep in cassatie ingesteld, terwijl de Heffingsambtenaar incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft het incidentele beroep, heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet de vereiste machtiging of verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij bevoegd was om het beroep in cassatie in te dienen. Hierdoor heeft de Hoge Raad het incidentele beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad was dat het principale beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond werd verklaard, en het incidentele beroep van de Heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard.