ECLI:NL:HR:2023:1232
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak voorzieningenrechter bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door [X] te [Z], vertegenwoordigd door M.C. Neslo. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 6 september 2022, met nummer UTR 22/2359. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In dit geval is artikel 28, lid 4, letter c, van de Algemene wet bestuursrecht (AWR) van toepassing, waarin staat dat er geen cassatieberoep kan worden ingesteld tegen uitspraken die door de voorzieningenrechter zijn gedaan op basis van artikel 8:84, lid 2, van de Awb. Gezien deze wettelijke bepalingen heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en is een bevestiging van de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in bestuursrechtelijke zaken.