ECLI:NL:RBMNE:2022:4069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake dwangsom door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een dwangsom van € 1.442,- had gekregen van de Belastingdienst/Toeslagen wegens te laat beslissen. Verzoekster was het eens met de hoogte van de dwangsom, maar niet met de termijn waarbinnen deze uitbetaald zou worden. De Belastingdienst had aangegeven dat de betaling binnen zes maanden zou plaatsvinden, terwijl verzoekster verzocht om een termijn van zes weken.

Verzoekster had op 26 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2022 en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 23 augustus 2022 was verzoekster niet aanwezig, maar de gemachtigden van de Belastingdienst waren wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, maar oordeelde dat verzoekster geen redelijke kans van slagen had met haar bezwaar. De voorzieningenrechter erkende dat het ongewenst was dat de Belastingdienst meer dan zes weken nodig had voor de betaling, maar concludeerde dat de organisatorische situatie bij de Belastingdienst dit noodzakelijk maakte.

De voorzieningenrechter merkte op dat de wettelijke rente vergoed zou worden en dat deze tegelijkertijd met de dwangsom zou worden betaald. Verzoekster had haar financiële situatie niet onderbouwd, wat meebracht dat haar verzoek om een snellere betaling niet zwaarder woog dan het belang van de Belastingdienst bij de verlengde betaaltermijn. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2359

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: M.C. Neslo),
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht (verweerder)

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In het besluit van 4 april 2022 heeft verweerder verzoekster een dwangsom toegekend van
€ 1.442,- wegens te laat beslissen. Verzoekster is het wel eens met de dwangsom die verweerder heeft vastgesteld. Zij is het niet eens met de termijn waarbinnen verweerder deze dwangsom uitbetaalt. In het besluit van 4 april 2022 deelt verweerder mee dat de hij de dwangsom binnen zes maanden uitbetaalt. Verzoekster wil dat verweerder de dwangsom binnen zes weken uitbetaalt.
Verzoekster heeft op 26 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2022. Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Verzoekster was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het door haar te betalen griffierecht. Gelet op het door verzoekster ingevulde en ondertekende formulier ziet de voorzieningenrechter aanleiding om dit verzoek in deze zaak toe te wijzen.
2. De voorzieningenrechter neemt in dit individuele geval aan dat verzoekster spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verweerder heeft in het besluit de betalingstermijn van zes weken verlengd tot maximaal 26 weken op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Het besluit bevat geen motivering voor de verlenging van de betaaltermijn, maar in het verweerschrift heeft verweerder uiteengezet dat deze termijn noodzakelijk is voor het nakomen van de betalingsverplichting. Daarbij is gewezen op het omvangrijke aantal dossiers en ingebrekestellingen dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen in het kader van de Toeslagenaffaire in behandeling neemt. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat er onvoldoende mankracht is om alle betalingen die de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen moet doen, binnen de betaaltermijn van zes te weken te verrichten. Verweerder heeft in het verweerschrift opgemerkt dat de wettelijke rente vergoed wordt en dat die tegelijkertijd met de verschuldigde dwangsom zal worden betaald.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Hoewel het zeer ongewenst is dat verweerder een betaaltermijn van meer dan zes weken nodig heeft om een betaling aan verzoekster te doen, is het aannemelijk dat de organisatorische situatie bij verweerder eraan in de weg staat om de betaling binnen die termijn te doen. Verweerder kent daarom terecht de wettelijke rente toe. Die wettelijke rente vormt de compensatie voor het niet eerder kunnen beschikken over het bedrag. Het verlengen van de betalingstermijn in het besluit van 4 april 2022 is onder die omstandigheden aanvaardbaar.
7. Verzoekster heeft gesteld dat haar financiële situatie slecht is, maar zij heeft dat niet onderbouwd. Haar gemachtigde, de ex-partner van verzoekster, heeft wel aangetoond dat hij bedragen aan haar overmaakt. Daaruit kan echter niet worden afgeleid wat de financiële situatie van verzoekster is. In dat verband merkt de voorzieningenrechter op dat deze beoordeling van andere aard is dat de beoordeling van de financiële situatie van verzoekster bij haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht. Omdat verzoekster haar financiële situatie niet heeft onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het belang van verzoekster bij een snelle betaling zwaarder te laten wegen dan het belang van verweerder bij de verlengde betaaltermijn.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.