ECLI:NL:HR:2023:1202

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/03714
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Hof, die op 7 september 2022 werd gedaan in de zaken met nummers 21/00605 en 21/00606. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende en een incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die betrekking had op een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook op de beschikking inzake belastingrente.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Cardol, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/03714
Datum8 september 2023
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
1. de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 september 2022, nrs. 21/00605 en 21/00606 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/1581 en SGR 20/1582) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Cardol, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.