ECLI:NL:HR:2023:1202
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Hof, die op 7 september 2022 werd gedaan in de zaken met nummers 21/00605 en 21/00606. Deze uitspraak volgde op een hoger beroep van belanghebbende en een incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die betrekking had op een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, alsook op de beschikking inzake belastingrente.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Cardol, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.