Uitspraak
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 juli 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank Gelderland had zich uitgesproken over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2023.