ECLI:NL:HR:1997:ZD0847

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
105.654
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Davids
  • J. Bleichrodt
  • W. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • M. Orie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van betekening van dagvaarding in hoger beroep en adresverificatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 1997 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De kern van de zaak betrof de geldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad diende te beoordelen of de dagvaarding op de juiste wijze was betekend, met inachtneming van de wettelijke vereisten omtrent de betekening en de adresverificatie van de verdachte.

De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding in hoger beroep tevergeefs was aangeboden op het GBA-adres van de verdachte, maar dat dit niet leidde tot cassatie. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte op het moment van aanbieding van de dagvaarding en ten minste vijf dagen daarna op dat adres ingeschreven stond in de gemeentelijke basisadministratie. Dit was voldoende om de geldigheid van de betekening te waarborgen, ondanks het feit dat de verdachte op het moment van uitreiking niet meer op dat adres woonachtig was. De Hoge Raad benadrukte dat de geldigheid van de dagvaarding niet afhankelijk is van de feitelijke ontvangst door de verdachte, maar van de inschrijving in de basisadministratie op het moment van aanbieding.

Daarnaast werd ook de klacht van de verdachte dat het Hof had moeten onderzoeken of de raadsvrouw op de hoogte was van de datum van de terechtzitting in hoger beroep verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de raadsvrouw zich als zodanig had gesteld in het hoger beroep. Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het cassatieberoep, waarbij het oordeel van het Hof werd bevestigd.

Uitspraak

4 november 1997
Strafkamer
nr. 105.654
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 september 1996 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 21 november 1995 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr G.S. Koopman-Rond, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het bestreden arrest zal vernietigen behalve voorzover daarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd, en uit doelmatigheidsoverwegingen de dagvaarding in hoger beroep zelf nietig zal verklaren.
4. Beoordeling van het middel
4.1.1. Blijkens de daarvan opgemaakte akte is de dagvaarding in hoger beroep op 22 mei 1996 aangeboden op het door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg opgegeven adres [a-straat 1] te [plaats] , maar aldaar niet uitgereikt, omdat ter plaatse niemand werd aangetroffen. Aldaar is een bericht van aankomst als bedoeld in art. 588, derde lid, onder b, Sv achtergelaten, waarna het stuk op 30 mei 1996 naar het parket van de Procureur-Generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage is teruggezonden.
4.1.2. Op 21 juni 1996 is de appeldagvaarding uit gereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage, omdat "blijkens de aan deze akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde, deze op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven", en op dezelfde dag naar dit adres verzonden.
4.1.3. Aan de akte van uitreiking is gehecht een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens betreffende de verdachte, gedateerd 14 mei 1996, waaruit blijkt dat de verdachte sinds 11 juli 1995 stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [plaats] . Weliswaar kan hieruit niet blijken dat de verdachte op de dag van aanbieding (22 mei 1996) en tenminste vijf dagen nadien stond ingeschreven op dit adres, maar dit gebrek hoeft nochtans niet tot cassatie te leiden, nu de Hoge Raad bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in art. 437, eerste lid, Sv heeft bevonden dat de verdachte van 11 juli 1995 tot 19 juni 1996 in de gemeentelijke basisadministratie heeft ingeschreven gestaan op het adres [a-straat 1] te [plaats] .
4.2. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de appeldagvaarding geldig is betekend is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen juist. Daaraan doet niet af de stelling van het middel dat de verdachte de dagvaarding niet zou hebben ontvangen omdat deze op het moment van het uitbrengen daarvan, dat wil zeggen ten tijde van de uitreiking van dat stuk aan de (waarnemend) griffier, niet meer aan de [a-straat 1] te [plaats] woonachtig was. Beslissend voor de geldigheid van de dagvaarding is in dit verband immers dat op de dag waarop is getracht dat stuk aan dat adres uit te reiken en daar een zogenaamd bericht van aankomst is achtergelaten, en ten minste vijf dagen nadien, de verdachte aldaar stond ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Indien de verdachte na ontvangst van het bericht van aankomst zijn adres wijzigt, kan dan ook van hem worden verwacht dat hij maatregelen neemt dat de mededeling, waarvan in het bericht van aankomst sprake is, hem alsnog kan bereiken.
4.3. Ook de klacht van het middel dat het Hof had moeten blijk geven te hebben onderzocht of aan de raadsvrouwe de datum van de terechtzitting in hoger beroep was medegedeeld, kan niet tot cassatie leiden. De stukken van het geding houden immers niets in waaruit kan volgen dat de raadsvrouwe zich in hoger beroep als zodanig heeft gesteld.4.4. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig acht waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Davids, Bleichrodt, Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Orie, in bijzijn van de griffier Bogaert, en uitgesproken op
4 november 1997.