Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Tenlastelegging en motivering van de vrijspraak
De Hoge Raad heeft in het arrest van 20 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:95) overwogen dat het CCIC-certificaat is gekoppeld aan de door China gemaakte keuze voor de controle in het land van bestemming naar nationaal recht en dat dan ook geen sprake is van een "illegale overbrenging" als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f EVOA. Nu het gaat om een controle in het land van bestemming naar nationaal recht kan naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van een CCIC-certificaat evenmin worden aangemerkt als een “illegale overbrenging” als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Er is dan ook niet in strijd met artikel 10.60, tweede lid, Wmb gehandeld.
De rechtbank merkt eveneens op dat de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat de strafbaarstelling van de verweten gedragingen volgt uit een gelede normstelling van artikel 37 EVOA in combinatie met artikel 1 van de Landenverordening. Daaruit kan worden opgemaakt dat de antwoorden van China over hoe zij wensen om te gaan met afvalstoffen zijn opgenomen in de bijlage bij artikel 1 van de Landenverordening. Door niet te voldoen aan de vereisten die China heeft gesteld, waaronder het kunnen overleggen van een CCIC-certificaat, wordt gehandeld in strijd met communautair recht, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de conclusie van de officier van justitie niet. De verweten gedraging betreft namelijk een handelen in strijd met artikel 2 onder 35 sub e EVOA. Anders gezegd, een handelen dat een illegale overbrenging oplevert door
De rechtbank komt bij deze stand van zaken tot het oordeel dat het ten laste gelegde niet is bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.”
De eindconclusie van de advocaat-generaal – het zonder CCIC certificaat overbrengen van afvalstoffen naar China zoals tenlastegelegd is in strijd met communautaire regelgeving – kan niet worden gebaseerd op de wet- en regelgeving en de argumenten die naar voren zijn gebracht in het requisitoir.”
3.Juridisch kader ten tijde van het tenlastegelegde feit
35. ,,illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:
(...)
(…)
- aluminiumschroot;
(…)
4.Beoordeling van het cassatiemiddel
De strafzaak betreft de uitvoer uit Nederland van afvalstoffen in de zin van de EVOA, met als doel een nuttige toepassing naar een land, China, waarop het OESO-besluit niet van toepassing is. Op die uitvoer zijn de artikelen 36 en 37 EVOA van toepassing. Het gaat daarbij om aluminiumschroot als genoemd onder code B1010 in Bijlagen III en V EVOA.
China heeft in antwoord op de op grond van artikel 37 lid 1 EVOA door de Commissie gestelde vragen aangegeven dat de afvalstoffen vanuit de Gemeenschap mogen worden uitgevoerd en dat gekozen wordt voor de optie van controle in het land van bestemming naar nationaal recht. In de onder 3.3.3 weergegeven bijlage bij de Landenverordening, zoals die van kracht was ten tijde van het tenlastegelegde feit, is aluminiumschroot (B1010) ondergebracht bij letter d (“er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd”). Uit het – niet in de (bijlage van de) Landenverordening opgenomen – antwoord van China op de ‘questionnaire’ volgt dat China in verband met de controleprocedures bij de invoer in China verlangt dat de lading vergezeld gaat van een drietal documenten, waaronder het in de tenlastelegging genoemde CCIC-certificaat (“Certificate for Pre-Shipment Inspection of Recycling Scraps to China issued by CCIC”), en dat China niet toestaat dat invoer plaatsvindt als deze documenten niet aanwezig zijn.
5.Beslissing
12 september 2023.