ECLI:NL:HR:2023:116
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag over legesheffing door gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 juni 2022, nr. BK-21/00697. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 20/2778) betreffende leges die aan belanghebbende waren geheven. De belanghebbende, vertegenwoordigd door G. van der Linden, diende op 11 juli 2022 een beroepschrift in, maar dit bevatte niet de vereiste gronden zoals bedoeld in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek werd hersteld door het indienen van aanvullende gronden op 15 augustus 2022. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de indiening van het beroepschrift daarmee was voltooid en dat er geen ruimte meer was voor het indienen van nieuwe gronden. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek en het College een conclusie van dupliek indiende. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op 27 januari 2023.