Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
25 augustus 2023.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, betreft het een geschil tussen belanghebbenden bij een familiebedrijf. De eiser, wonende in Denemarken, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en andere arresten van het hof. De kern van het geschil draait om de nakoming van governance-afspraken die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van het eerdere arrest. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten niet ontvankelijk waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 9.315,--, vermeerderd met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de uitspraak voldaan wordt.