In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 15 november 2022 is gewezen. De verdachte, geboren in 1954, is beschuldigd van grootschalige oplichting in de vorm van fraude met film cv’s in de periode van 2000 tot 2002, waarbij in totaal fl. 11.390.000 aan slachtoffers is afhandig gemaakt. Daarnaast wordt de verdachte verweten belastingfraude te hebben gepleegd door anderen onjuiste aangiften inkomstenbelasting te laten doen in de periode van 2001 tot en met 2003. De Hoge Raad heeft op 23 mei 2023 het cassatieberoep beoordeeld. De procureur-generaal heeft de gelegenheid gekregen om een advies uit te brengen. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen en heeft daarom besloten het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.