ECLI:NL:HR:2023:1083

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
21/02868
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en belastingrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake belastingrente. De belanghebbende, vertegenwoordigd door N. Idrissi, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2021, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De naheffingsaanslag was opgelegd over de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 maart 2016.

De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen motivering hoeven te geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/02868
Datum7 juli 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2021, nr. BK-20/00666 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/7666) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 oktober 2015 tot en met 30 maart 2016 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door N. Idrissi, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.