ECLI:NL:HR:2023:1083
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en belastingrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een beschikking inzake belastingrente. De belanghebbende, vertegenwoordigd door N. Idrissi, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2021, waarin het hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De naheffingsaanslag was opgelegd over de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 maart 2016.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen motivering hoeven te geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2023.