ECLI:NL:HR:2023:1061
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting en heffingsrente
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 2011, 2012 en 2013, die door de Inspecteur waren opgelegd. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die de naheffingsaanslagen had behandeld. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 juli 2020, waartegen de cassatie was ingesteld, had de klachten van de belanghebbende niet gehonoreerd.
De belanghebbende, vertegenwoordigd door M. Klomp, heeft in cassatie de uitspraak van het Hof bestreden. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 3 september 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom de klachten ongegrond waren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.