ECLI:NL:HR:2023:1012

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
21/05347
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2021. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die is ingesteld tegen de betrokkene, geboren in 1974. De betrokkene heeft zich verzet tegen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door het hof is vastgesteld op € 5.000. De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden uitspraak niet voldoet aan de vereisten die zijn gesteld aan de motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie, waarin is bepaald dat de beslissing op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de inhoud moet bevatten van de wettige bewijsmiddelen waarop de schatting is gebaseerd. De verwijzing naar een schikkingsvoorstel van het openbaar ministerie volstaat niet als voldoende onderbouwing. De Hoge Raad heeft daarom de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05347 P
Datum4 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 14 december 2021, nummer 23-000297-20, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het voert daartoe onder meer aan dat de bestreden uitspraak niet de inhoud bevat van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
3.2.1
Het hof heeft het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 5.000. Het arrest van het hof houdt over deze schatting onder meer het volgende in:
“De enkele, niet onderbouwde stelling van de betrokkene dat hij niets heeft verdiend aan de hennepkwekerij is niet aannemelijk. Uit de diverse indicatoren die zijn genoemd in het ontnemingsrapport – onder meer stof en kalkaanslag op diverse onderdelen, hennepafval, lege potten en flessen en zakken nieuwe aarde –blijkt dat er ten minste één eerdere oogst moet zijn geweest. Uit deze indicatoren zou ook kunnen worden afgeleid dat er meer oogsten zijn geweest, maar onduidelijk is hoeveel. Nu meer dan één oogst niet met voldoende zekerheid is komen vast te staan, zal het hof daarom bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het voordeel van de betrokkene uitgaan van één eerdere oogst.
De rechtbank heeft met de opgelegde betalingsverplichting klaarblijkelijk aangesloten bij het schikkingsvoorstel dat het openbaar ministerie aan de betrokkene heeft gedaan.
Ook het hof zal het schikkingsvoorstel van € 10.000,- tot uitgangspunt nemen. Dit was gebaseerd op twee eerdere oogsten. Nu het hof uitgaat van één eerdere oogst, zal bij de vaststelling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel worden uitgegaan van de helft van dit bedrag, te weten € 5.000,00.
Het hof acht redelijk en aannemelijk het door betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 5.000,00.”
3.2.2
De aanvulling op de verkorte uitspraak houdt het volgende in:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2014 088427 van 29 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina’s 82 t/m 84).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van aangever:
De hiervoor genoemde fraudespecialist en de eerdergenoemde politieambtenaar hebben aan de hand van indicatoren (zie bijlage “Indicatoren gebruik hennepplantage” en “Opnameformulier Energiefraude”) vastgesteld dat er sprake is geweest van eerdere oogsten.
Uit het door Liander N.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel in ieder geval in de periode van september 2013 tot 10 april 2014. Dit betekent dat er in deze periode vermoedelijk sprake is geweest van tenminste twee eerdere oogsten.
2. Een schriftelijke bescheid, inhoudende een schikkingsvoorstel van de Officier van Justitie mr. L.H. van der Veldt van 15 juni 2018. Dit voorstel luidt:
De Officier van Justitie doet hierbij aan [betrokkene], die is veroordeeld ter zake van strafbare feiten als aangeduid in het strafdossier met parketnummer 13/147751-17, het aanbod tot een schikking als bedoeld in art. 511c Wetboek van Strafvordering te komen, teneinde daarmee een veroordeling tot ontneming van het wederrechtelijk genoten voordeel als bedoeld in art. 36e Wetboek van Strafrecht te voorkomen.
De Officier van Justitie biedt hiertoe aan de ontnemingsvordering in te trekken indien aan de hieronder vermelde voorwaarden wordt voldaan:
Betaling aan de Staat der Nederlanden van een geldsom van € 10.000,-.”
3.3
Op grond van artikel 511f van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechter de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) alleen ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Artikel 359 lid 3 Sv is in dergelijke zaken van overeenkomstige toepassing. De beslissing op een vordering als bedoeld in artikel 36e Sr moet dus de inhoud bevatten van de (wettige) bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
Daarom moet ook in ontnemingszaken van de rechter worden gevergd dat hij met voldoende mate van nauwkeurigheid aangeeft aan welk wettig bewijsmiddel hij de feiten en omstandigheden heeft ontleend waarop hij die schatting heeft gebaseerd. (Vgl. HR 29 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9426.)
3.4
De bestreden uitspraak bevat echter niet zo’n toereikende vermelding van de bewijsmiddelen. De verwijzing naar het schikkingsvoorstel van het openbaar ministerie, zoals hiervoor weergegeven onder 3.2.2, volstaat in dat verband niet.
3.5
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juli 2023.