Uitspraak
hierna: [de V.O.F.],
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
De vordering van BOD tot betaling van meerwerk
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
30 juni 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verschuldigdheid van de restant-aanneemsom in een aannemingsovereenkomst. De eisers, een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een overeenkomst van aanneming van werk die op 8 juli 2010 is gesloten tussen de V.O.F. en Enicon Duurzaam Bouwen B.V. Na de faillietverklaring van Enicon heeft B.O.D. Totaalinstallateur B.V. de vordering op de V.O.F. overgenomen. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vordering van BOD tot betaling van € 113.669,41 afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de vordering beperkt tot € 108.954,77 en de V.O.F. veroordeeld tot betaling van € 28.560,-- aan restant-aanneemsom. Het hof heeft het beroep van de eisers op opschorting en verrekening verworpen, wat heeft geleid tot de cassatieprocedure.
De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd voor zover het de veroordeling tot betaling van de restant-aanneemsom betreft, en het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd voor zover de vordering ter zake van de restant-aanneemsom was afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de eisers zich niet konden beroepen op opschorting, omdat zij niet hebben aangetoond dat zij BOD in staat hebben gesteld om het geluidsprobleem te verhelpen. Tevens werd vastgesteld dat er een saldo resteert uit de afrekening van het meer- en minderwerk dat toereikend is voor de voldoening van de vordering van BOD ter zake van de restant-aanneemsom. De Hoge Raad heeft BOD in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.