ECLI:NL:HR:2022:995

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
20/03718
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep en vereisten bijzondere volmacht bij vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door een vennootschap onder firma, hierna aangeduid als de klaagster. De klaagster had een klaagschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, dat strekte tot teruggave van een inbeslaggenomen bestelauto. De rechtbank had dit klaagschrift ongegrond verklaard, waarna de klaagster cassatieberoep instelde. De vraag die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, was of de brief van een vertegenwoordiger van de klaagster kon worden opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht om namens de klaagster beroep in cassatie in te stellen.

De Hoge Raad overwoog dat, aangezien de klaagster een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid is, zij vertegenwoordigd moet worden door een aansprakelijke vennoot. De gemachtigde van de klaagster, [betrokkene 3], bleek echter geen aansprakelijke vennoot te zijn en had bovendien niet zelf ter griffie van de Hoge Raad verschenen om de vereiste volmacht over te leggen. De Hoge Raad concludeerde dat het cassatieberoep niet op de juiste wijze was ingesteld, omdat de gemachtigde niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor het instellen van een rechtsmiddel.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste vertegenwoordiging en de noodzaak van een bijzondere volmacht bij vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid in het strafrechtelijke proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03718 B
Datum5 juli 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2020, nummer RK 20/005903, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft C.H.W. Janssen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van de klaagster in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
De rechtbank Noord-Nederland heeft het klaagschrift van de klaagster dat strekt tot teruggave aan haar van een inbeslaggenomen bestelauto bij beschikking van 20 augustus 2020 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking is namens de klaagster cassatieberoep ingesteld.
2.2.1
De daarvan opgemaakte akte vermeldt dat het cassatieberoep op 28 september 2020 is ingesteld door de in de akte genoemde medewerker van de rechtbank en dat deze medewerker blijkens de aan de “akte gehechte brief welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht” schriftelijk gemachtigd is om namens de klaagster cassatieberoep in te stellen.
2.2.2
Aan deze akte zijn gehecht:
(i) de onder 2.1 genoemde beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 20 augustus 2020;
(ii) een brief van 24 september 2020 van de Hoge Raad aan de strafgriffie van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, met als onderwerp “doorsturen correspondentie”, inhoudende:
“Hierbij stuur ik u de op 16 september 2020 bij de Hoge Raad binnengekomen brief van [betrokkene 3], gemachtigde namens [betrokkene 4] van [klaagster]. Uit de brief kan worden opgemaakt dat de betrokkene
- het niet eens is met de beslissing van de rechtbank Noord-Holland, locatie Leeuwarden, van 20 augustus 2020.
- cassatie wenst in te stellen tegen de uitspraak in de zaak met het rekestnummer 20/005903.
Of de inhoud van de brief kan worden opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht tot het instellen van een rechtsmiddel als bedoeld in art. 450 Sv laat ik ter beoordeling van de griffier van uw gerecht.
Ik verzoek u de bijgaande brief verder af te handelen.”
(iii) een aan de Hoge Raad der Nederlanden gerichte brief, gedateerd op 16 september 2020, met als onderwerp “Cassatie tegen beslissing Rechtbank Noord-Nederland”, inhoudende:
“Hierbij ga ik [betrokkene 3], wonende en kantoor hebbende aan de [b-straat 1] te [plaats], namens mijn cliënt, [betrokkene 4] van [klaagster], gelegen aan de [a-straat 1] te [vestigingsplaats], in cassatie tegen de beslissing op het klaagschrift van cliënt, door de Rechtbank Noord Nederland, afdeling strafrecht, locatie Leeuwarden (rekestnummer 20/005903).
(...)
Ik verzoek u de beslissing van de rechtbank Noord Nederland, afdeling strafrecht, locatie Leeuwarden (rekestnummer 20/005903) ongegrond te verklaren en de zaak opnieuw te openen waarbij mijn cliënt volledig betrokken wordt bij de te volgen procedure opdat alle aspecten van deze zaak door een onafhankelijke rechter opnieuw beoordeeld kunnen worden.
Met vriendelijke groet,
namens [betrokkene 4] van [klaagster]
[A]
[betrokkene 3]”
2.3.1
Artikel 449 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“Voor zover de wet niet anders bepaalt, wordt hoger beroep of beroep in cassatie ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven.”
Artikel 450 leden 1 tot en met 3 Sv luidt:
“1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.”
2.3.2
Voor het geval de klaagster, zoals in deze zaak, niet een natuurlijk persoon is maar een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, bepaalt artikel 528 lid 2 Sv dat de klaagster wordt vertegenwoordigd door de aansprakelijke vennoot of, indien er meer aansprakelijke vennoten zijn, door een van hen. De aansprakelijke vennoot of een van de aansprakelijke vennoten kan dus beroep als bedoeld in artikel 449 lid 1 Sv instellen.
2.3.3
Op grond van artikel 450 lid 1, aanhef en onder b, Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) geschieden door een vertegenwoordiger van de klaagster die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van de klaagster dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd. Overigens ligt het in een geval waarin de gemachtigde vertegenwoordiger ter griffie verschijnt, op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijzondere volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. Deze informatieplicht voor de griffie is beperkt tot een geval waarin de bijzonder gevolmachtigde ter griffie verschijnt. (Vgl. HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3071).
2.4
Bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in artikel 435 lid 1 Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat [betrokkene 3] geen aansprakelijke vennoot is van de klaagster, noch anderszins wettelijk bevoegd is de vennootschap onder firma te vertegenwoordigen. Nu verder uit de hiervoor onder 2.2 weergegeven stukken moet worden afgeleid dat [betrokkene 3] niet zelf ter griffie is verschenen en aldaar een schriftelijke volmacht van de klaagster tot het aanwenden van cassatieberoep heeft overgelegd, is het cassatieberoep niet op de juiste wijze ingesteld.
2.5
Het voorgaande brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2022.