Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
5 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 mei 2021. De verdachte, geboren in 1968, was aangeklaagd voor het opzettelijk onttrekken van een auto aan een krachtens de wet gelegd beslag, zoals omschreven in artikel 198, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, omdat deze onvoldoende duidelijk zou zijn. De dagvaarding vermeldde enkel dat een auto aan een beslag was onttrokken, zonder verdere specificaties. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend met betrekking tot het opzet op het onttrekken van de auto aan het beslag.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.