ECLI:NL:GHARL:2021:4941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
21-006176-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van verweer inzake geldigheid dagvaarding en veroordeling voor onttrekken aan beslag en beschadiging garagedeur

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het onttrekken van een personenauto aan een krachtens de wet gelegd beslag en voor het opzettelijk beschadigen van een garagedeur. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van zestig uren had opgelegd. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat de dagvaarding nietig zou zijn, verworpen. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verdachte op de hoogte was van het beslag dat op de auto rustte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de auto heeft onttrokken aan het beslag en dat hij het slot van de garagedeur heeft beschadigd. De verdachte is strafbaar bevonden en het hof heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van zestig uren opgelegd. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat zij de hoogte van de vordering niet had aangegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006176-18
Uitspraak d.d.: 25 mei 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 november 2018 met parketnummer 16-126483-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte van feit 2 en tot veroordeling van verdachte wegens feit 1 tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.P.J. Botterblom, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte wegens de feiten 1 en 2 veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De politierechter heeft de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij in de periode van 22 september 2017 tot en met 23 september 2017 te [plaats] , opzettelijk een personenauto (Renault Alpine V6GTA, kenteken: [kenteken] ), althans enig goed, aan het krachtens de wet, te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring heeft onttrokken, of wetende dat het daaraan onttrokken was, heeft verborgen;
2.
hij in de periode van 22 september 2017 tot en met 23 september 2017 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk (het slot van) een garagedeur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [naam1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft in hoger beroep het verweer herhaald dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 onvoldoende duidelijk is en dat deze daarom nietig is. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat in de tenlastelegging niet is aangeven om welk beslag het in het onderhavige geval zou gaan. Er is in de tenlastelegging slechts gesteld dat een auto aan een beslag is onttrokken. Zonder nadere omschrijving van hoe en op welke manier dat is gebeurd, is de tenlastelegging onvoldoende duidelijk.
Het hof overweegt ten aanzien van dat verweer het volgende.
Aan verdachte is ten laste gelegd – kort gezegd – dat hij opzettelijk een goed (te weten: een personenauto) heeft onttrokken aan het beslag dat daarop ‘krachtens de wet’ was gelegd. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal ter nadere duiding van dit ‘krachtens de wet’ de tenlastelegging nog aangevuld met ‘te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering’. De omschrijving van het beslag, waaraan verdachte de personenauto heeft onttrokken, te weten een beslag ‘krachtens de wet, te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering’ is daarmee voldoende feitelijk omschreven. Daar komt bij dat uit hetgeen overigens door verdachte en zijn raadsman op de terechtzitting van het hof ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde is aangevoerd, is gebleken dat het verdachte en zijn raadsman volslagen helder was op welk beslag de tenlastelegging ziet.
Het hof verwerpt daarom het verweer.

Overwegen ten aanzien van het bewijs

Verdachte en zijn raadsman hebben op de terechtzitting aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 1hebben zij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat een conservatoir beslag, zoals dat door N.V. [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) is gelegd op de Alpine-Renault type V6GTA, met kenteken [kenteken] , (hierna: de personenauto) aan [benadeelde partij] niet het gebruiks- of beschikkingsrecht over de personenauto geeft. Dat de auto zich ten tijde van het leggen van dat conservatoir beslag feitelijk bij de Landelijke Disconterings Maatschappij N.V. (hierna: LDM) bevond, maakt dat niet anders. Er is door de rechter slechts verlof gegeven voor een conservatoir beslag op deze auto, maar nu er nimmer een executoriale titel was, en nu deze er ook nooit zal komen, had [benadeelde partij] geen enkele zeggenschap over de personenauto. Het conservatoire beslag heeft [benadeelde partij] ook nimmer enige zeggenschap over de auto gegeven. Er was slecht sprake van een conservatoir beslag op een auto die LDM onder zich had. Daar komt bij dat het conservatoire beslag nooit is opgevolgd en dat het beslag als gevolg van een arrest van dit gerechtshof inmiddels is vervallen.
De auto werd in september 2017 op verzoek van [benadeelde partij] geplaatst in een door [benadeelde partij] gehuurde garagebox, echter zonder dat [benadeelde partij] een titel had om dit te doen. De voorzieningenrechter had immers een verzoek tot bewaarneming door [benadeelde partij] afgewezen, omdat LDM de personenauto onder zich had. Ook LDM had geen recht om de auto onder zich te houden nu haar vordering in een vonnis van februari 2015 was afgewezen. Aan verdachte is verweten dat hij op 22 september 2017 een personenauto heeft onttrokken aan het beslag, maar verdachte stelt zich op het standpunt dat het zijn personenauto was, dat hij daarover mocht beschikken en dat hij door het uit de garagebox halen of laten halen van de personenauto, hij deze niet aan enig beslag onttrok. Het was [benadeelde partij] die zich, door het plaatsen van de personenauto in de garagebox, heeft schuldig gemaakt aan het onttrekken aan het beslag van deze auto.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Vast staat dat op verzoek van [benadeelde partij] op de personenauto conservatoir derdenbeslag is gelegd onder LDM, die deze personenauto onder zich had. Vast staat eveneens dat LDM op de personenauto een vuistpandrecht had, nu dit voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2015 reden was om het verzochte verlof ten aanzien van de aanstelling van een gerechtelijk bewaarder te weigeren [1] .
Voorts staat vast dat de handelskamer in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 11 april 2018 in een procedure tussen
mercurius (eiser in conventie en verweerster in reconventie) en verdachte (gedaagde in conventie en eiser in reconventie) de vordering in reconventie van verdachte om een verklaring voor recht dat door [benadeelde partij] gelegde beslagen (waaronder naar het hof begrijpt ook het conservatoir derdenbeslag op de personenauto) heeft afgewezen [2] .
Uit deze rechterlijke uitspraken en de rechtstreekse betrokkenheid van verdachte als partij daarbij, alsook uit hetgeen hierover verder van de zijde van de verdediging is aangevoerd, vloeit voort dat verdachte op 22 september 2017 wist van het conservatoire derdenbeslag dat op de personenauto rustte.
Door de personenauto op 22 of 23 september 2017 met een door hem gehuurde autoambulance uit [plaats] weg te halen en deze te vervoeren naar een onbekende bestemming, heeft verdachte de personenauto feitelijk onttrokken aan het daarop rustende conservatoire derdenbeslag.
Voor strafbaarheid op grond van het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Strafrecht is niet van belang dat het beslag eventueel bij latere rechterlijke beslissing is opgeheven, of dat het beslag mogelijk later anderszins is vervallen. Het gaat erom dat kan worden vastgesteld – welke vaststelling het hof aan de hand van wettige bewijsmiddelen ook doet – dat op het moment waarop een zaak aan een beslag wordt onttrokken daarop rechtens een beslag rustte.
Het hof verwerpt dit verweer.
Ten aanzien van feit 2heeft verdachte verklaard dat hij enige tijd voor 22 september 2017 het slot van de betreffende garagebox heeft later vervangen door een slotenmaker en dat bij het uit de garagebox halen van de auto op 22 september 2017 gebruik gemaakt kon worden van de verkregen sleutel van het vervangende slot in de garagedeur.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat vier verschillende getuigen verklaringen hebben afgelegd over het uit de garagebox halen van de auto, die zo van elkaar afwijken, dat deze verklaringen niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Geen van deze getuigen heeft gezien dat het slot van de garagedeur werd vernield en van de persoon of personen die de garagedeur heeft/hebben geopend worden verschillende signalementen gegeven.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
In zijn aangifte op 10 november 2017 verklaart [naam2] onder meer dat medio augustus 2017 de garagedeur van de box waarin de personenauto was gestald onbeschadigd was en dat hij op 9 november 2017 constateerde dat het slot van deze garagedeur was beschadigd. Het was verbogen en mogelijk afgebroken [3] .
Op een foto die de politie van het betreffende slot heeft gemaakt [4] is te zien dat het metaal van de garagedeur rond het slot is verbogen.
Eén van de getuigen, [getuige1] , heeft onder meer verklaard dat hij de garagebox huurt die is gelegen naast de garagebox van waaruit de personenauto is meegenomen. Hij verklaart te hebben gezien dat op de vrijdag vóórdat de auto is weggenomen met het slot van de garagebox alles nog in orde was, en dat op de zaterdag nadat de personenauto was weggenomen, hij heeft gezien dat het slot was opengebroken. Hij stelt dat het slot kapot was, de dag nadat de personenauto was weggenomen [5] .
Verdachte heeft zijn voor het eerst op de terechtzitting van het hof geponeerde stelling, dat hij enige tijd voor 22 september 2017 het slot van de garagedeur heeft laten vervangen door een professioneel slotenmaker en dat hij sindsdien - en dus ook op 22 september 2017 - over de sleutel van de garagebox beschikte, niet onderbouwd, terwijl dit voor hem goed mogelijk moet zijn geweest. Bijvoorbeeld door het tonen van een factuur van de bedoelde slotenmaker. Daarnaast past deze stelling niet bij de hiervoor genoemde verklaringen van aangever en getuige [getuige1] , te weten dat de garagedeur tot 22 september 2017 onbeschadigd was en dat deze sinds 23 september 2017 beschadigd was.
Uit een factuur d.d. 27 november 2017 voor [naam1] [6] vloeit voort dat op die datum de garagedeur op de locatie [adres] , garage 2, is vervangen.
Het hof acht het op grond van het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, aannemelijk dat degene die in de nacht van 22 op 23 september 2017 de personenauto uit de garagebox heeft gehaald, daarbij het slot van die deur, dan wel die deur heeft beschadigd.
In verband met de vraag of dit verdachte is geweest, heeft het hof acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof verklaard, dat hij in de periode voorafgaand aan 22 september 2017 wel vier- á vijf- á zesmaal bij de betreffende garagebox is geweest.
De getuige [getuige1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij dezelfde man die hij de auto uit de garagebox heeft zien halen, in de week voorafgaand aan 22 september 2017 meerdere keren bij die garagebox heeft gezien. Die man was daar telkens met een Renault Espace en hij parkeerde zijn auto elke keer strak voor de garagebox waaruit later de personenauto is weggehaald. Op de avond waarop de personenauto werd weggehaald, zag hij dezelfde man met een rode Toyota Hiace met daarachter een autoambulance aan komen rijden. Het signalement dat deze getuige van de betreffende man gaf luidt:
  • Man;
  • Normaal postuur;
  • Ongeveer 50 jaar oud;
  • Ongeveer 1,75 meter lang;
  • Licht getinte huidskleur;
  • Niet van Nederlandse afkomst.
Het hof heeft op de terechtzitting vastgesteld dat verdachte aan dit signalement voldoet. De omstandigheid dat andere getuigen in hun omschrijving van de door hen waargenomen persoon of personen hiervan afwijkende kenmerken opgeven, brengt niet mee dat de waarneming van deze getuige niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. Ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige2] [7] overweegt het hof dat deze verklaring betrekking lijkt te hebben op een andere gebeurtenis dan waar het in de onderhavige zaak om gaat. [getuige2] ziet dat auto op een takelwagen wordt gezet door een man (van wie het signalement niet met verdachte overeenkomt) die zeker niet dezelfde man is als degene die hij een aantal malen bij de onderhavige garagebox heeft gezien. Daar komt bij dat dit opladen van de auto gebeurt op ongeveer 70 meter van zijn woning geschiedt, terwijl hij recht tegenover de onderhavige garagebox woont.
Ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige3] [8] overweegt het hof dat, waar deze getuige gewag maakt van twee personen die hij heeft waargenomen ten tijde van - en volgens - hem betrokken bij het opladen van de personenauto op 22 september 2017, niet kan worden uitgesloten dat de tweede persoon waar hij het over heeft (een jongeman die hij eerder nog niet had gezien) feitelijk getuige [getuige4] is die volgens zijn eigen verklaring [9] even bij het opladen van de personenauto heeft staan kijken, waarbij hij ook heeft gesproken met de man die de personenauto aan het opladen was.
Het hof gaat, gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, voorbij aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario en acht, gebruikmakend van onder meer de door het hof betrouwbaar geachte verklaring van getuige [getuige1] , bewezen dat het verdachte zelf is geweest die (het slot van) de garagedeur heeft beschadigd en de auto uit de garagebox heeft verwijderd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 22 september 2017 tot en met 23 september 2017 te [plaats] , opzettelijk een personenauto (Renault Alpine V6GTA, kenteken: [kenteken] ), aan het krachtens de wet, te weten het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, daarop gelegd beslag heeft onttrokken;
2.
hij in de periode van 22 september 2017 tot en met 23 september 2017 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk (het slot van) een garagedeur, toebehorende aan een ander, te weten aan [naam1] , heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte van alles heeft ondernomen om de personenauto weer in gebruik te kunnen nemen. Nadat hij had ontdekt dat de auto in de hiervoor genoemde garagebox was gezet, is hij met die informatie eerst naar de politie gegaan. De politie heeft hem echter niet geholpen en verdachte kon niet anders doen dan de personenauto er zelf weg te halen. Daarmee ontbreekt de materiële wederrechtelijkheid aan het handelen van verdachte.
Voor zover de raadsman met het noemen van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid aan het handelen van verdachte heeft willen betogen dat verdachte op die grond moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, overweegt het hof het dat het hiervoor bewezen verklaarde opzet van verdachte op het onttrekken van de personenauto aan het daaraan krachtens de wet gelegde beslag reeds in de weg staat aan het slagen van dit verweer. Verdachte wist van het beslag dat op de personenauto was gelegd en hij heeft desondanks de auto onder zich genomen.
Het hof verwerpt daarom dit verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Door het aan het krachtens de wet daarop gelegde beslag onttrekken van de personenauto heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij een gebrek aan respect heeft voor het openbaar gezag. Hij gaat, geheel uit eigenbelang, immers bewust voorbij aan de beslissing van de rechter.
Door het beschadigen van (het slot van) de garagedeur heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander.
Hier komt bij dat verdachte door zijn proceshouding, waarbij hij slechts oog lijkt te hebben voor zijn eigen positie en hij geheel voorbij lijkt te gaan aan de positie en belangen van anderen, er blijk van geeft dat hij de laakbaarheid van zijn gedrag niet inziet. Deze vaststelling onderstreept het belang van een justitiële interventie en vraagt om een duidelijke boodschap aan verdachte dat het (ook) hem niet past om voor ‘eigen rechter’ te spelen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 april 2019 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang, acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een onvoorwaardelijke taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij N.V. [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd, echter zonder de hoogte van de vordering in een geldbedrag uit te drukken. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De vertegenwoordiger van de benadeelde partij heeft op de terechtzitting van het hof aangegeven dat de benadeelde partij haar vordering wenst te handhaven, maar ook nu werd nagelaten om de hoogte van de vordering in een geldbedrag uit te drukken. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 198 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij N.V. [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij N.V. [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 25 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslagen van [benadeelde partij] jegens verdachte (bladzijden 40 tot en met 47 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060).
2.De uitspraak d.d. 11 april 2018 met zaaknummer C/16/390594 / HL A 15-114 (bladzijden 7 tot en met 12 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060), met name de randnummers 2.15, 2.17 en 3.10.
3.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL0600-2017520670-1 (bladzijden 30 tot en met 33 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060).
4.Weergegeven op bladzijde 37 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL0600-2017520670-5 (bladzijden 105 en 106 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060).
6.Weergegeven op bladzijde 96 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL0600-2017520670-9 (bladzijden 111 en 112 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL0600-2017520670-13 (bladzijden 116 en 117 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060).
9.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL0600-2017520670-8 (bladzijden 109 en 110 van het dossier met registratienummer PL0900-2018039060).