ECLI:NL:HR:2022:979

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
22/01140
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep in cassatie tegen uitspraak bestuursrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 18 februari 2022, nr. ROT 21/1810 V. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In deze zaak was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelde tegen de uitspraak van de Rechtbank, die was gedaan op verzet tegen een eerdere uitspraak inzake de toepassing van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden.

Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 1 juli 2022, waarbij de vice-president R.J. Koopman als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, en de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/01140
Datum1 juli 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de RAAD VAN BESTUUR VAN HET UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 18 februari 2022, nr. ROT 21/1810 V.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad enkel kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de Rechtbank als de onderhavige, die is gedaan op verzet tegen een met toepassing van artikel 8:54 Awb gedane uitspraak inzake de toepassing van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het beroep in cassatie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie nietontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.