ECLI:NL:HR:2022:979
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid beroep in cassatie tegen uitspraak bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 18 februari 2022, nr. ROT 21/1810 V. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad enkel kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter indien dit bij wet is bepaald. In deze zaak was er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie openstelde tegen de uitspraak van de Rechtbank, die was gedaan op verzet tegen een eerdere uitspraak inzake de toepassing van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Hierdoor heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 1 juli 2022, waarbij de vice-president R.J. Koopman als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, en de waarnemend griffier F. Treuren aanwezig was.