Uitspraak
1.Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 30 maart 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2] Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2.Beoordeling van de middelen
Gelet op de in deze bepaling gebruikte bewoordingen – “een hetzij volledige, hetzij gedeeltelijke vermindering” – strekt zij ertoe dat inkomsten die als gevolg van de toepassing van hoofdstuk III van het Verdrag (in het geheel) niet of slechts beperkt zouden worden betrokken in de heffing van Nederlandse belasting, wel in die heffing worden betrokken voor zover die inkomsten (nog) niet worden betrokken in de heffing van belasting in Malta omdat zij niet zijn overgemaakt naar Malta of aldaar zijn ontvangen. Voor het antwoord op de vraag of zich een volledige of gedeeltelijke vermindering van Nederlandse belasting als bedoeld in artikel 2, lid 5, van het Verdrag voordoet, is beslissend of toepassing van hoofdstuk III van het Verdrag tot gevolg heeft dat heffing van de Nederlandse belasting die verschuldigd zou zijn geweest zonder toepassing van het Verdrag, geheel of gedeeltelijk achterwege blijft. Hieruit volgt dat artikel 2, lid 5, van het Verdrag ook betrekking heeft op inkomsten waarvoor het Verdrag het heffingsrecht exclusief toewijst aan een verdragsluitende staat.
Indien de desbetreffende voordelen echter ingevolge de in Malta geldende wetgeving in Malta slechts aan belasting zijn onderworpen voor zover zij zijn overgemaakt naar Malta of aldaar zijn ontvangen, bepaalt artikel 2, lid 5, van het Verdrag dat de vermindering van Nederlandse belasting slechts toepassing vindt voor zover die voordelen zijn overgemaakt naar Malta of aldaar zijn ontvangen. Dit houdt voor de in artikel 7 van het Verdrag omschreven voordelen in dat zij, met inachtneming van de Nederlandse belastingwetgeving ter zake, wel en in zoverre worden gerekend tot de in Nederland te belasten winst.
Er zijn weliswaar argumenten voor de opvatting dat de toepassing van artikel 2, lid 5, van het Verdrag, op grond waarvan Nederland over bepaalde voordelen niet een vermindering hoeft te verlenen in gevallen zoals dat van belanghebbende, niet tot gevolg heeft dat voordelen uit een bron in een derde staat worden gerekend tot de in Nederland te belasten winst. Indien de rente zou zijn overgemaakt naar Malta of aldaar zou zijn ontvangen, zou de rente immers niet op grond van het Verdrag aan Nederland ter heffing worden toegewezen. In dat geval zou de heffing ter zake van de rente onder het Belastingverdrag Nederland-Zwitserland [5] niet aan Nederland zijn toegewezen (vgl. artikel 11, lid 1, van dat verdrag). [6] Voor die opvatting is echter geen aanknopingspunt te vinden in de tekst van artikel 2, lid 5, van het Verdrag. Deze tekst maakt, waar het gaat om inkomsten waarvoor hoofdstuk III van het Verdrag voorziet in een volledige of gedeeltelijke vermindering van Nederlandse belasting, namelijk geen onderscheid naargelang de inkomsten voortkomen uit een bron in Nederland, Malta of een andere staat. Evenmin is voor die opvatting steun te vinden in enige kenbare gemeenschappelijke bedoeling van de verdragsluitende partijen.