Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
28 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een economische strafzaak waarin de verdachte, als feitelijk leidinggever van een vennootschap, gedurende een periode van meer dan twee jaar in strijd met de sanctiemaatregelen van de Europese Unie tegen Iran indirect handel heeft gedreven met een gasbedrijf in Iran. Dit gebeurde door uitvoerzendingen van onderdelen voor motoren te verzenden naar tussenstations in Dubai en Turkije, die uiteindelijk bestemd waren voor Iran. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of het hof de term 'direct of indirect ter beschikking stellen' in artikel 23.3 van de relevante verordening correct heeft uitgelegd. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien dit niet nodig was voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.