Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
28 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 januari 2020. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak, maar het hof had hem niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep te laat was ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over deze uitspraak beoordeeld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee had aanvankelijk geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof, maar in een aanvullende conclusie heeft hij geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van de verdachte niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.