ECLI:NL:HR:2022:931

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
21/01604
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslaglegging op huurtoeslag en verrekening van oude huurschuld in huurrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stichting Portaal en een huurder. De zaak betreft de vraag of een verhuurder beslag kan leggen op de huurtoeslag van een huurder voor een oude huurschuld. De huurder was niet verschenen in de procedure, en de Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink gevolgd, die tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing strekte. De Hoge Raad oordeelde dat het beslag op de huurtoeslag in beginsel nietig is, omdat het de bedoeling van de wetgever om de huursubsidie te beschermen frustreert. De huursubsidie is bedoeld om de huurder in staat te stellen aan zijn huurbetalingsverplichtingen te voldoen, en het beslag op de huurtoeslag voor een oude huurschuld zou deze bedoeling ondermijnen. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat de kosten van het geding in cassatie voor de huurder komen, begroot op € 1.030,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/01604
Datum24 juni 2022
ARREST
In de zaak van
STICHTING PORTAAL,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
hierna: Portaal,
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
[de huurder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de huurder,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 7494180\CVEXPL 19-405 \FQ/rdb van de kantonrechter te Nijmegen van 12 juli 2019;
de arresten in de zaak 200.270.435 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 januari 2020, 18 augustus 2020 en 12 januari 2021.
Portaal heeft tegen het arrest van 12 januari 2021 van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen huurder is verstek verleend.
Portaal heeft afgezien van schriftelijk toelichting.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Portaal heeft tot en met september 2020 een woning verhuurd aan de huurder.
(ii) De kantonrechter te Nijmegen heeft bij vonnis van 17 november 2017 de huurder veroordeeld tot betaling aan Portaal van € 622,75 ter zake van de huur tot en met oktober 2017, verhoogd met rente en (proces)kosten (hierna: de oude huurschuld).
(iii) Portaal heeft met het vonnis van 17 november 2017 executoriaal derdenbeslag gelegd op de huurtoeslag van de huurder. Portaal heeft langs deze weg in de periode van 26 maart 2018 tot en met 28 november 2018 € 1.781,59 geïnd.
2.2
In de onderhavige procedure vordert Portaal ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, betaling van € 1.191,69 aan achterstallige huur over de periode tot en met juni 2019 en een vergoeding van € 540,78 per maand vanaf 1 juli 2019 voor het gebruik van de woning tot de ontruiming, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft de vorderingen van Portaal toegewezen.
2.3
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van Portaal afgewezen. [1] Voor zover in cassatie van belang heeft het hof het volgende overwogen.

verrekening van servicekosten
4.3 [
De huurder] heeft over de jaren 2017 en 2018 teveel servicekosten betaald. Op 1 mei 2018 en 21 juni 2018 heeft Portaal wegens in 2017 teveel betaalde servicekosten aan [de huurder] € 25,34 en € 318,65 toegekend. Ook over het jaar 2018 heeft [de huurder] teveel voorschotten betaald. Dit heeft Portaal met hem afgerekend door op 1 mei 2019 aan [de huurder] € 595,32 en € 35,26 toe te kennen.
Portaal heeft de teveel betaalde servicekosten niet uitbetaald, maar wil deze verrekenen met de oude huurschuld van [de huurder]: zie de berekening die haar gemachtigde bij e-mailbericht van 17 juni 2019 aan de advocaat van [de huurder] heeft gestuurd. Deze mededeling dateert echter van kort voor de zitting in eerste aanleg. Van een eerdere mededeling is het hof niet gebleken en evenmin ziet het hof in de processtukken aanwijzingen dat partijen afspraken hebben gemaakt waarmee zij zijn afgeweken van de wettelijke regeling van artikel 6:137 BW in combinatie met artikel 6:43 lid 2 BW. Volgens die wettelijke regeling moest Portaal de teruggave van de servicekosten over 2017 verrekenen met de schuld die voor [de huurder] de meest bezwarende schuld was. Dat was de nieuwe huurschuld, omdat die schuld het gevaar van ontbinding en ontruiming opriep. (…).”
het beslag op de huursubsidie
4.4 (…)
Voorop staat dat het door Portaal op de huursubsidie gelegde beslag in beginsel nietig is, dit onder meer om te waarborgen dat de subsidie daadwerkelijk wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze aan [de huurder] is toegekend. Portaal beroept zich op de uitzondering waarmee zij toch verhaal op de huursubsidie mag zoeken wanneer [de huurder] niet zijn betalingsverplichtingen nakomt met het oog waarop de huursubsidie hem is verleend.
De huursubsidie was bedoeld om [de huurder] beter in staat te stellen om aan zijn verplichting tot betaling van de lopende huurtermijnen te voldoen. Dat is iets anders dan de voldoening van de huurschuld uit 2017. Zou de huursubsidie worden gebruikt voor de schuld uit andere jaren, zoals Portaal dat heeft gedaan door de beslagopbrengsten op de schuld uit 2018 [de Hoge Raad leest: 2017] af te boeken, dan wordt daarmee het tijdgebonden karakter van de huursubsidie miskend. De subsidie, die inkomstenafhankelijk is, wordt immers steeds slechts voor een bepaalde periode toegekend. Het beslag frustreert daarmee de besteding van de huursubsidie aan de uitgaven waarvoor die wordt verleend.
Hier komt bij dat de incasso van de oude huurschuld door de beslaglegging op de huursubsidie logischerwijs een 'nieuwe' huurschuld doet ontstaan: de huursubsidie wordt immers toegekend omdat [de huurder] zonder die subsidie de lopende huurtermijnen niet kan betalen. Het vervolgens gebruiken van de aldus gecreëerde nieuwe huurschuld om ontbinding en ontruiming te vorderen maakte het voor [de huurder] feitelijk onmogelijk om in de huurwoning te blijven wonen, terwijl Portaal in de procedure die leidde tot het vonnis van 17 november 2017 de vordering tot ontbinding had ingetrokken, met als gevolg dat [de huurder] zijn woonrecht nu juist kon behouden.
In lijn met de bedoelingen van de wetgever met het verstrekken van de huursubsidie en het beslagverbod zal het hof de door de beslaglegging geïnde huursubsidie dan ook in mindering brengen op de huurvordering die in de onderhavige procedure is ingesteld. Het hof houdt daarom geen rekening met de kosten van het - nietige, althans onrechtmatige - beslag.
4.5
Gelet op het voorgaande stond er op het moment van de dagvaarding in eerste aanleg ter zake de periode november 2017 t/m januari 2019 nog een bedrag van € 178,32 open (…). (…) De gevorderde ontbinding wordt naar het oordeel van het hof niet door deze relatief geringe tekortkoming gerechtvaardigd (…).”

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel II van het middel klaagt dat rov. 4.3 onjuist althans onbegrijpelijk is, omdat uit art. 6:137 lid 1 BW volgt dat toerekening op de voet van art. 6:43 lid 2 BW aan de meest bezwarende schuld, slechts plaatsvindt voor zover een verrekeningsverklaring onvoldoende aangeeft welke verbintenissen in de verrekening zijn betrokken. Het feit dat Portaal de verrekeningsverklaring pas op 17 juni 2019, kort voor de zitting in eerste aanleg, heeft gedaan, is niet relevant, aldus het onderdeel.
3.1.2
Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet (art. 6:127 lid 1 BW). Voor zover een verrekeningsverklaring onvoldoende aangeeft welke verbintenissen in de verrekening zijn betrokken, geldt de volgorde van toerekening zoals aangegeven in de art. 6:43 en 6:44 BW (art. 6:137 lid 1 BW).
3.1.3
In rov. 4.3 van het bestreden arrest ligt besloten de vaststelling dat Portaal op 17 juni 2019 aan de huurder te kennen heeft gegeven haar schuld uit de afrekening van de servicekosten over de jaren 2017 en 2018 te verrekenen met de oude huurschuld. Een dergelijke verrekeningsverklaring heeft tot gevolg dat niet wordt toegekomen aan toepassing van de in art. 6:43 lid 2 BW genoemde volgorde van toerekening. Onderdeel II klaagt terecht dat een verrekeningsverklaring kan worden afgelegd zolang een partij daartoe op grond van art. 6:127 lid 1 BW bevoegd is en dat het hof geen omstandigheden heeft vastgesteld die meebrengen dat die bevoegdheid op 17 juni 2019 niet meer bestond.
3.2.1
Onderdeel IV betoogt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 4.4 te oordelen dat beslag op huurtoeslag alleen is toegestaan voor de voldoening van lopende huurtermijnen en niet ter incasso van een oude huurschuld. Dit oordeel is onjuist omdat een verhuurder beslag kan leggen op huurtoeslag die is verstrekt voor de huur van een bepaalde woning, tot voldoening van de huur van die woning, ongeacht of de huurschuld ‘oud’ of ‘nieuw’ is, aldus de klacht.
3.2.2
Art. 1a lid 1 van de Wet op de huurtoeslag bepaalt, voor zover hier van belang, dat op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing is. Art. 45 lid 1, aanhef en onder onder a, Awir bepaalt, voor zover hier van belang, dat een tegemoetkoming niet vatbaar is voor beslag, tenzij het betreft beslag wegens een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie waarbij de betalingsverplichting ter zake van die prestatie oorzaak is voor de tegemoetkoming. De hoofdregel dat een tegemoetkoming niet vatbaar is voor beslag, strekt ter bescherming van de belanghebbende en beoogt te waarborgen dat de toegekende tegemoetkoming daadwerkelijk wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is bestemd. [2] De genoemde uitzondering betekent, toegesneden op een geval als hier aan de orde is, dat indien een huurder zijn huur niet betaalt, de verhuurder beslag kan leggen op zijn huurtoeslag. [3] Die uitzondering berust erop dat het billijk is dat een verhuurder verhaal kan zoeken op de huurtoeslag als de belanghebbende niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen jegens de verhuurder, omdat de huurtoeslag is bedoeld de belanghebbende beter in staat te stellen aan zijn huurbetalingsverplichting te voldoen. [4] De wetgever heeft aldus een inhoudelijk verband gelegd tussen de vordering van de verhuurder en de huurtoeslag. Niet blijkt dat ook een temporeel verband is beoogd in de zin dat de verhuurder slechts beslag zou kunnen leggen op de huurtoeslag voor de periode waarop de achterstallige huur ziet. Een zodanig temporeel vereiste ligt ook niet voor de hand, omdat executoriaal beslag vrijwel steeds wordt gelegd voor schulden die in het verleden zijn ontstaan.
Indien de verhuurder beslag legt op de huurtoeslag van een huurder, staat art. 45 lid 1, aanhef en onder a, Awir niet eraan in de weg dat het beslag ook strekt tot verhaal van de rente en kosten die de huurder over de huurschuld verschuldigd is. Aan de formulering “een vordering tot nakoming van een betalingsverplichting wegens een geleverde prestatie” in art. 45 lid 1, aanhef en onder a, Awir en aan de parlementaire geschiedenis kan geen aanknopingspunt voor een andere opvatting worden ontleend.
3.2.3
Uit het bovenstaande volgt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat art. 45 Awir geen ruimte laat voor beslaglegging door de verhuurder voor een huurschuld die betrekking heeft op een eerdere periode dan de periode waarop de huurtoeslag betrekking heeft. Onderdeel IV slaagt dus.
3.4
Onderdeel V klaagt over het oordeel van het hof in rov. 4.5 dat de tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. De klacht slaagt in het voetspoor van de onderdelen II en IV omdat het oordeel van het hof voortbouwt op de met die onderdelen met succes bestreden overwegingen. Datzelfde geldt voor de algemene voortbouwklacht vervat in onderdeel VI.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.6
Opmerking verdient nog het volgende. In rov. 4.4 heeft het hof onder ogen gezien dat het incasseren van een oude huurschuld door de beslaglegging op de huurtoeslag logischerwijs een ‘nieuwe’ huurschuld doet ontstaan in gevallen waarin de huurder zonder de huurtoeslag de lopende huurtermijnen niet kan betalen. Indien die situatie zich voordoet, is dat een omstandigheid die de rechter moet betrekken bij de beoordeling of de nieuwe huurschuld een tekortkoming is die, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt (art. 6:265 lid 1 BW).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 januari 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [de huurder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Portaal begroot op € 1.030,01 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, S.J. Schaafsma, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
24 juni 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:205.
2.Kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 63.
3.Vgl. Kamerstukken II 2007/08, 31206, nr. 15, p. 7-8.
4.Kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 63.