ECLI:NL:HR:2022:93
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over kolenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van N.V. [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 januari 2020, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De Rechtbank had zich eerder uitgesproken over door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan kolenbelasting over de tijdvakken oktober 2015 en november 2015.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door advocaat A.E.H. van der Voort Maarschalk, heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met raadsheren M.W.C. Feteris en M.A. Fierstra, en is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2022.