Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 augustus 2021. Het betreft een klaagschrift ingediend door de klager, die in deze procedure wordt aangeduid als de rechthebbende van een vrachtwagen met een Engels kenteken. De vrachtwagen was in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een onderzoek naar voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van verdovende middelen en witwassen. De klager stelde dat hij redelijkerwijs als rechthebbende van de vrachtwagen kon worden aangemerkt, ondanks het feit dat de strafzaak tegen hem was geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van de rechtbank niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van de klager dan ook verworpen.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.