ECLI:NL:HR:2022:886

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
21/04512
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep in cassatie tegen uitspraak bestuursrechter

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2021, waarin een geschil werd behandeld dat voortvloeide uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke basis voor het instellen van cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De Hoge Raad merkte op dat in de bestreden uitspraak ten onrechte was vermeld dat er beroep in cassatie kon worden ingesteld. Dit leidde tot de beslissing dat het griffierecht dat door belanghebbende was betaald, aan hem zou worden teruggegeven. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, en werd openbaar uitgesproken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 134 wordt teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04512
Datum17 juni 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
vertegenwoordigd door [P] ,
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2021, nr. UTR 20/4042-V.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
Ingevolge artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie neemt de Hoge Raad alleen kennis van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de rechtbank die is gedaan in een geschil betreffende een besluit als het onderhavige ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Dit heeft eveneens te gelden indien onder de aangevallen uitspraak ten onrechte een rechtsmiddelverwijzing is opgenomen. Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
1.2
In de omstandigheid dat in de bestreden uitspraak ten onrechte staat dat daartegen beroep in cassatie kan worden ingesteld, ziet de Hoge Raad aanleiding te bepalen dat het voor het beroep in cassatie betaalde griffierecht aan belanghebbende wordt teruggegeven.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2022.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 134 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.