ECLI:NL:HR:2022:886
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid beroep in cassatie tegen uitspraak bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] te [Z] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2021, waarin een geschil werd behandeld dat voortvloeide uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval was er geen wettelijke basis voor het instellen van cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De Hoge Raad merkte op dat in de bestreden uitspraak ten onrechte was vermeld dat er beroep in cassatie kon worden ingesteld. Dit leidde tot de beslissing dat het griffierecht dat door belanghebbende was betaald, aan hem zou worden teruggegeven. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en P.A.G.M. Cools, en werd openbaar uitgesproken. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 134 wordt teruggegeven door de griffier van de Hoge Raad.