Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 28 juli 2021. De verdachte is geboren in 1999 en wordt beschuldigd van poging tot doodslag, omdat hij in 2018 in Almere met een vuurwapen op een ander heeft geschoten en deze in zijn bovenbeen heeft geraakt. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen over de ontvankelijkheid van het beroep.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren. Dit betekent dat de Hoge Raad geen inhoudelijke beoordeling van de zaak heeft gedaan, maar het beroep simpelweg niet ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2022, waarbij de vice-president V. van den Brink als voorzitter fungeerde, bijgestaan door de raadsheren Y. Buruma en M.J. Borgers. De waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter was ook aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.