In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van N.V. Remu Houdstermaatschappij en Stichting Beheer Belangen GCN (hierna gezamenlijk: Remu c.s.) tegen N.V. Eneco Beheer. De zaak betreft een geschil over de verplichting van de koper van een energiebedrijf om aan de verkopers een vergoeding te betalen in het geval van privatisering vóór een bepaalde vervaldatum. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam en een arrest van het gerechtshof Amsterdam, waaruit blijkt dat de klachten van Remu c.s. over het arrest van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het niet nodig is om te motiveren waarom deze klachten niet tot vernietiging leiden, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep van Remu c.s. verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Eneco zijn begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.