Uitspraak
wonende te [woonplaats],
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
3 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft [verzoeker], wonende te [woonplaats], cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:822) geoordeeld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de procesinleiding niet op de voorgeschreven wijze is ingediend, namelijk niet langs elektronische weg, zoals vereist in artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die [verzoeker] in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken in de feitelijke instanties, waaronder een vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 september 2020 en een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 september 2021. Ondanks dat [verzoeker] de mogelijkheid had om de verzuimen binnen twee weken te herstellen, heeft hij hiervan geen gebruik gemaakt. Dit leidde tot de conclusie dat hij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep.
De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock. Dit arrest benadrukt het belang van het naleven van procesregels in cassatieprocedures en de gevolgen van het niet voldoen aan deze regels.