In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat J.C. Zevenberg, cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juni 2020. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat J.H.M. van Swaaij, heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en de klachten van eiser over het arrest van het hof onderzocht. De Hoge Raad concludeert dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij het niet nodig is om te motiveren waarom de klachten niet gegrond zijn. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders gevolgd, die strekte tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De kosten zijn begroot op € 415,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 3 juni 2022 en is openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over oneerlijke handelspraktijken en de toepassing van het recht op hoor en wederhoor, met specifieke aandacht voor de vraag of eiser als handelaar kan worden aangemerkt in de zin van de relevante wetgeving.