Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
31 mei 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 15 juni 2021. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door zijn advocaat I.A. van Straalen. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene werd beschuldigd van opzetheling van laptops. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten van de betrokkene konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn oordeel geen verdere motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.