ECLI:NL:HR:2022:806

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
21/01289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over conservatoir beslag in verband met ontnemingsvordering en geldboete van vijfde categorie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een klaagschrift van de klager, die in eerste aanleg was veroordeeld voor drie gekwalificeerde diefstallen en opzetheling. De rechtbank had het klaagschrift gegrond verklaard en het conservatoir beslag opgeheven, omdat volgens de rechtbank het beslag niet kon worden gelegd in verband met de diefstallen, waarvoor geen geldboete van de vijfde categorie kon worden opgelegd. De officier van justitie had echter betoogd dat het beslag wel degelijk kon worden gelegd, omdat de klager ook was veroordeeld voor opzetheling, waarvoor wel een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.

De Hoge Raad heeft de relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie herhaald en geconcludeerd dat conservatoir beslag kan worden gelegd, ook al is de ontnemingsvordering uitsluitend gebaseerd op de diefstallen, zolang de klager ook is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De Hoge Raad heeft het oordeel van de rechtbank dat het beslag niet kon worden gelegd, als onjuist aangemerkt. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar de rechtbank Den Haag voor een nieuwe beoordeling.

Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder conservatoir beslag kan worden gelegd in het kader van ontnemingsvorderingen en de rol van de verschillende misdrijven waarvoor de verdachte is veroordeeld. De Hoge Raad heeft hiermee duidelijkheid gegeven over de toepassing van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering in relatie tot de geldboete van de vijfde categorie.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01289 B
Datum31 mei 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2021, nummer RK 20/2895, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsvrouw van de klager, L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, heeft het beroep van het openbaar ministerie tegengesproken.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Den Haag, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden beoordeeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat conservatoir beslag in verband met een ontnemingsmaatregel die uitsluitend is gebaseerd op voordeel uit strafbare feiten waarvoor niet een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, niet is toegestaan.
2.2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De klager is bij vonnis van 18 mei 2018 door de rechtbank Den Haag veroordeeld wegens drie gekwalificeerde diefstallen (waarvoor op grond van artikel 311 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd) en wegens opzetheling (waarvoor op grond van artikel 416 lid 1 Sr wel een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd). Vervolgens heeft de rechter-commissaris op 19 april 2019 een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a lid 2 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tot bewaring van het recht tot verhaal voor onder meer een door de rechter op te leggen ontnemingsmaatregel. Op basis van deze machtiging heeft de officier van justitie beslag doen leggen op twee aan de klager toebehorende geldbedragen. Daarop heeft de klager een klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van de conservatoire beslagen en tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen geldbedragen.
2.2.2
De rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen geldbedragen, gegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Het standpunt van klager
Klager heeft bij klaagschrift ingekomen op 30 oktober 2020 verzocht om opheffing van de conservatoire beslagen die – zo begrijpt de rechtbank – krachtens machtiging van de rechter-commissaris alhier d.d. 19 april 2019 op gelden van klager zijn gelegd op 3 augustus en 18 september 2019. Nu klager – onder andere – is veroordeeld wegens artikel 311 Sr kan geen conservatoir beslag worden gelegd omdat dit geen misdrijf is waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Klager is in hetzelfde vonnis veroordeeld voor opzetheling. Dit feit heeft geen enkele invloed op de aanhangige ontnemingszaak omdat met dit feit evident geen voordeel is verkregen. De ontnemingsrapportage is gebaseerd op de gekwalificeerde diefstallen en niet op de opzetheling.
In eerste aanleg heeft zich geen benadeelde partij gesteld, reden waarom de rechtbank in het vonnis van 18 mei 2018 geen schadevergoedingsmaatregel aan klager heeft opgelegd. De machtiging conservatoir beslag kan daarom ook geen betrekking hebben op een schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave. De klager is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd (opzetheling) en het wederrechtelijk verkregen voordeel is behaald naar aanleiding van dat misdrijf. “Naar aanleiding van dat misdrijf” omvat mede andere misdrijven die voordeel hebben opgeleverd in de zin van artikel 36e Sr. Het beklag moet ongegrond worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Klager is bij vonnis d.d. 18 mei 2018 veroordeeld voor een aantal gekwalificeerde diefstallen en opzetheling. In de procedure hebben zich geen slachtoffers als benadeelde partijen gevoegd. Zowel klager als de officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Op 19 juni 2019 heeft de officier van justitie een ontnemingsdagvaarding uitgebracht ter hoogte van € 72.155,41. De ontnemingszaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
Krachtens machtiging van de rechter-commissaris d.d. 19 april 2019 om conservatoir beslag te leggen tot een bedrag van € 119.713,87 (zijnde het bedrag van het te ontnemen wederrechtelijk voordeel (€ 72.155,41) plus de door de slachtoffers te verhalen schade (€ 47.558,46)) heeft de officier van justitie op 3 augustus 2019 en 18 september 2019 conservatoir beslag doen leggen op respectievelijk € 1.230,00 en € 550,00 aan gelden toebehorend aan klager.
Gelet op de respectievelijke standpunten van de klager en de officier van justitie is de uitleg van artikel 94a Wetboek van Strafvordering (Sv) aan de orde.
Artikel 94a Sv luidt als volgt:
1 In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2 In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3 Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De memorie van toelichting t.a.v. het tweede lid omvat het volgende:
“In combinatie met de voorgestelde verhoging van de maximumduur van de vervangende hechtenis, acht de ondergetekende het voldoende de mogelijkheid van conservatoir beslag tot zekerheid voor de tenuitvoerlegging van geldboeten te beperken tot gevallen waarin sprake is van een verdenking wegens feiten, waarop geldboeten van de hoogste, de vijfde, categorie zijn gesteld. Ditzelfde criterium is aangelegd voor het kunnen leggen van conservatoir beslag tot zekerheid van de tenuitvoerlegging van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
In artikel 94a Sv heeft de wetgever kennelijk grenzen willen stellen aan de gevallen waarin conservatoir beslag kan worden gelegd, te weten verdenking van of veroordeling voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd voor verhaal van de geldboete of ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en een geldboete van de vierde categorie voor verhaal ter zake van schadevergoeding. Het voorgaande brengt mee dat in geval van een verdenking van of veroordeling voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, geen conservatoir beslag kan worden gelegd ter zake ontneming van “naar aanleiding van dat misdrijf’ verkregen wederrechtelijk voordeel.
Terecht heeft klager erop gewezen dat eventuele vorderingen die door slachtoffers van de diefstallen zullen worden ingesteld in het hoger beroep niet ontvankelijk zullen zijn, nu zij zich in eerste aanleg niet hebben gevoegd als benadeelde partijen. Voor zover het beslag is gelegd ter zake de veroordeling voor de diefstallen is het naar oordeel van de rechtbank daarom hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter de schadevergoeding zal toewijzen in een strafprocedure. Voor zover het beslag is gelegd op grond van de opzetheling is het hoogst onwaarschijnlijk dat de rechter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar aanleiding van die heling zal toewijzen nu de ontnemingsvordering uitsluitend is gebaseerd op de diefstallen, en niet (mede) de opzetheling – de diefstallen zijnde misdrijven waarvoor conservatoir beslag in verband met een ontnemingsvordering niet is toegestaan. De door de officier van justitie voorgestelde lezing van “naar aanleiding van dat misdrijf” zou deze beperking teniet doen. Immers brengt die lezing mee dat in alle gevallen van verdenking van een feit waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, conservatoir beslag zou kunnen worden gelegd voor ontneming van voordeel voorvloeiend uit om het even welk ander feit (in de zin van artikel 36e Sr).
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het beklag gegrond moet worden verklaard en dat de op grond van de machtiging d.d. 19 april 2019 in beslag genomen goederen moeten worden teruggegeven aan klager.”
2.3
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 94a lid 2 Sv:
“2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.”
- Artikel 36e leden 1, 2 en 3 Sr:
“1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat:
a. uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of;
b. voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.”
2.4.1
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene dat is gericht tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a lid 2 Sv, moet de rechter onderzoeken a. of er op het moment van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter aan de klager, als betrokkene, een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.14).
2.4.2
Uit de tekst van artikel 94a lid 2 Sv volgt dat conservatoir beslag slechts op die bepaling kan worden gegrond als een strafbaar feit waarvan de beslagene wordt verdacht of waarvoor hij is veroordeeld een misdrijf oplevert waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dat wil echter niet zeggen dat dit conservatoir beslag uitsluitend is toegestaan als de daarmee samenhangende ontnemingsvordering (mede) betrekking heeft op voordeel dat is verkregen uit het misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Deze uitleg sluit aan bij de tekst van artikel 94a lid 2 Sv, in het bijzonder de daarin voorkomende woorden “naar aanleiding van dat misdrijf”, en is in lijn met de mogelijkheden die artikel 36e Sr biedt voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een veroordeling.
2.5
Nu de klager ook is veroordeeld wegens opzetheling, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, staat de vaststelling van de rechtbank dat “de ontnemingsvordering uitsluitend is gebaseerd op de diefstallen, en niet (mede) de opzetheling” niet in de weg aan het leggen van conservatoir beslag als bedoeld in artikel 94a lid 2 Sv. Het andersluidende oordeel van de rechtbank is onjuist.
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 mei 2022.