Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onderhavige vuurwapens voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en evenmin dat het niet anders kan zijn dan dat hij zulke bewustheid heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van wapens in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie naast de aanwezigheid van de wapens, een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat/die wapen(s) en een zekere beschikkingsmacht van de verdachte over het/de wapen(s) is vereist. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daartoe dient de algemene ervaringsregel dat de eigenaar en gebruiker van een schuur bij zijn woning, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, geacht moet worden weet te hebben van hetgeen zich daarin bevindt. Deze algemene ervaringsregel is, anders dan de raadsman heeft betoogd, door de Hoge Raad nog niet verlaten en derhalve nog steeds toepasselijk.
De door de verdediging naar voren gebrachte contra-indicaties, te weten: de grote omvang van het perceel van verdachte en de schuur alsmede het feit dat ook anderen dan verdachte toegang tot de schuur hadden, acht het hof onvoldoende om voormelde ervaringsregel buiten toepassing te laten. Het is op zich aannemelijk dat er meerdere mensen toegang tot de schuur hebben gehad, maar niet dat een ander of anderen een dergelijke combinatie van goederen zoals die in de schuur is aangetroffen, daar heeft/hebben achtergelaten. Immers, het gaat niet alleen om voormelde wapens, maar zijn er nog veel meer goederen van twijfelachtige herkomst aangetroffen, zoals een kogelwerend vest, een kogel, een (hennep) knipmachine, een centrifuge met hennepgruis, vier nieuwe navigatiesystemen van het merk Tomtom, een geldtelmachine en 50 onbedrukte kentekenplaten (zie proces-verbaal van bevindingen, p. 93-94). Zonder verdere uitleg en/of bevestiging uit andere bron, die dus achterwege is/zijn gebleven, acht het hof het niet plausibel dat iemand een enorm afbreukrisico voor lief neemt door wapens en een aanzienlijke hoeveelheid andere dubieuze voorwerpen bij een ander persoon achter te laten zonder die ander omtrent de aard van deze voorwerpen in te lichten. Een dergelijke handelwijze bergt immers licht het risico in zich dat deze persoon na ontdekking van de bij hem achtergelaten voorwerpen, zich daarvan ontdoet of naar de politie stapt.
Al met al acht het hof het niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte voor de aangetroffen wapens en voorwerpen verantwoordelijk is, zodat het tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven algemene ervaringsregel niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens.”