ECLI:NL:HR:2022:757

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
21/01316
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsvoering en bewustheid bij voorhanden hebben van wapens in schuur

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens, te weten een hagelgeweer en een kogelgeweer, die in een schuur bij zijn woning waren aangetroffen. De kern van de zaak draaide om de vraag of de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze wapens. Het hof had vastgesteld dat meerdere mensen toegang hadden tot de schuur, maar oordeelde dat het niet aannemelijk was dat iemand anders de wapens daar had achtergelaten zonder medeweten van de verdachte. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk was, vooral gezien de verklaring van de verdachte dat hij een week op vakantie was geweest voorafgaand aan de doorzoeking. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.

De zaak benadrukt de vereisten voor veroordeling op basis van het voorhanden hebben van wapens volgens artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De Hoge Raad bevestigde dat voor een veroordeling niet alleen de aanwezigheid van wapens vereist is, maar ook een zekere mate van bewustheid van de verdachte omtrent die wapens. De uitspraak biedt inzicht in de bewijsvoering en de rol van de verdachte in het vaststellen van zijn bewustheid van de wapens in de schuur.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01316
Datum24 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 maart 2021, nummer 20-003433-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte wapens voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 26 Wet wapens en munitie (hierna: WWM). Meer in het bijzonder klaagt het cassatiemiddel over het oordeel van het hof dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“in de periode van 18 april 2018 tot en met 27 april 2018 te [plaats], twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een hagelgeweer van het merk Edgard Grimard - Liege, kaliber .12, en een kogelgeweer van het merk Voere Kufstein, kaliber .243, zijnde vuurwapens in de vorm van hagel- en kogelgeweren voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2018 (p. 93-95 van het
politiedossier), voor zover inhoudende als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van de verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]:
Op 27 april 2018 zijn wij, verbalisanten, ter plaatse gegaan naar het perceel aan de [a-straat 1] te [plaats].
Om 15:20 uur opende de officier van justitie de doorzoeking van de schuur op het adres aan de [a-straat 1] te [plaats].
De schuur was geheel vrij gelegen van de woning. De schuur werd door ons onderverdeeld in de volgende ruimtes:
Ruimte A: Begane grond, garage
Ruimte B: Begane grond, keukenruimte
Ruimte C: Eerste verdieping
Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen aangetroffen:
Ruimte A:
Een dubbelloops hagelgeweer, kaliber 12, aangetroffen staand tegen de zijmuur van de garageruimte.
Ruimte C:
Een onbekend .243 kaliber kogelgeweer aangetroffen door collega [verbalisant 3]. Wapen gevonden op de eerste verdieping achter het tweede schot in de linker muur, gezien vanaf binnenkomst.
(...)
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 april 2018 (pagina 28-36 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:
V: Op welk adres sta je ingeschreven?
A: [a-straat 1] te [plaats].
V: Op welk adres woon en verblijf je?
A: Op dat adres.
V: Wat voor woning is dat?
A: Dit is een vrijstaand huis.
(...)
V: Wanneer kwam jij in de schuur?
A: Ik ben gisteren in de schuur geweest en ben daarvoor een week op vakantie geweest.
V: Voordat je op vakantie ging, wanneer ben je toen nog in de schuur geweest?
A: Ja, dat weet ik niet precies. Ik kom regelmatig in de schuur.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de onderhavige vuurwapens voorhanden heeft gehad in de zin van de Wet wapens en munitie omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en evenmin dat het niet anders kan zijn dan dat hij zulke bewustheid heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van wapens in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie naast de aanwezigheid van de wapens, een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat/die wapen(s) en een zekere beschikkingsmacht van de verdachte over het/de wapen(s) is vereist. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Daartoe dient de algemene ervaringsregel dat de eigenaar en gebruiker van een schuur bij zijn woning, behoudens aanwijzingen van het tegendeel, geacht moet worden weet te hebben van hetgeen zich daarin bevindt. Deze algemene ervaringsregel is, anders dan de raadsman heeft betoogd, door de Hoge Raad nog niet verlaten en derhalve nog steeds toepasselijk.
De door de verdediging naar voren gebrachte contra-indicaties, te weten: de grote omvang van het perceel van verdachte en de schuur alsmede het feit dat ook anderen dan verdachte toegang tot de schuur hadden, acht het hof onvoldoende om voormelde ervaringsregel buiten toepassing te laten. Het is op zich aannemelijk dat er meerdere mensen toegang tot de schuur hebben gehad, maar niet dat een ander of anderen een dergelijke combinatie van goederen zoals die in de schuur is aangetroffen, daar heeft/hebben achtergelaten. Immers, het gaat niet alleen om voormelde wapens, maar zijn er nog veel meer goederen van twijfelachtige herkomst aangetroffen, zoals een kogelwerend vest, een kogel, een (hennep) knipmachine, een centrifuge met hennepgruis, vier nieuwe navigatiesystemen van het merk Tomtom, een geldtelmachine en 50 onbedrukte kentekenplaten (zie proces-verbaal van bevindingen, p. 93-94). Zonder verdere uitleg en/of bevestiging uit andere bron, die dus achterwege is/zijn gebleven, acht het hof het niet plausibel dat iemand een enorm afbreukrisico voor lief neemt door wapens en een aanzienlijke hoeveelheid andere dubieuze voorwerpen bij een ander persoon achter te laten zonder die ander omtrent de aard van deze voorwerpen in te lichten. Een dergelijke handelwijze bergt immers licht het risico in zich dat deze persoon na ontdekking van de bij hem achtergelaten voorwerpen, zich daarvan ontdoet of naar de politie stapt.
Al met al acht het hof het niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte voor de aangetroffen wapens en voorwerpen verantwoordelijk is, zodat het tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven algemene ervaringsregel niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens.”
2.2.4
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“7. De wapens zijn aangetroffen in een bijgebouw/schuur op het perceel van cliënt. Eén van die wapens is achter een schot van een muur aangetroffen en dus buiten het zicht van iemand die in de garage/schuur komt. Van het andere wapen was voor een zoekende politieambtenaar een kolf zichtbaar (p.86).
8. Het perceel van cliënt heeft een oppervlakte van meer dan 2 hectare. Het bijgebouw staat op meer dan 50 meter afstand van het woonhuis van cliënt en niet op slechts 20 meter afstand zoals gesteld wordt (p.85). Ik verwijs u voor een overzichtsweergave van het perceel van cliënt naar bijgevoegde satellietweergave via google (bijlage).
9. Er waren diverse 10 afstandsbedieningen van de buitenpoort in omloop. De zijpoort die eveneens toegang gaf tot het perceel was altijd open. O.a zijn echtgenoot, moeder, vader, broertje, zusje en de werkploeg van het bedrijf waren in het bezit van een afstandsbediening. De schuur stond vaak open en er lagen diverse sleutels van de schuur op verschillende plaatsen (bij de deur op de lamp en bij de carport p. 30). Daarnaast was cliënt de schuur aan het verbouwen waardoor er veel werkvolk over de vloer kwam.
(...)
17. Cliënt ontkent wetenschap. Cliënt is voordat de wapens werden aangetroffen een week op vakantie geweest. Het moment dat hij voor zijn vakantie ging nog in de schuur is geweest kan hij zich niet herinneren.
18. In het onderhavige zaak is niet vast te stellen dat alleen cliënt toegang tot de schuur had en hij die ruimte als enige gebruikte. Integendeel, er zijn tal van personen die toegang hadden tot de schuur en deze ruimte ook gebruikte.
19. De woning op het perceel is van zijn vader. Hij huurt het huis van zijn vader. Het betreft een fors perceel in het buitengebied.
20. Niet gesteld kan worden dat cliënt zich bewust had moeten zijn van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen. Evenmin dat het niet anders kan zijn dan dat hij zulke bewustheid heeft gehad. Vrijspraak.”
2.2.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2021 bevat verder de volgende verklaring van de verdachte:
“Ik was op vakantie in Spanje en kwam op 27 april 2018 terug en toen stond mijn huis in brand. Ik huur dat huis van mijn vader. Vervolgens krijg ik dit voorgeschoteld. Ik heb geen vijanden. Ik heb een transportbedrijf met 40 man personeel. Er was wel sprake van brandstichting. Ik kan niet bedenken wat de aanleiding daarvoor is geweest. Ik slaap er slecht van. Het klopt dat het perceel waarop mijn huis staat omheind is. In de omheining zit een poort die meestal open is. Je kunt vanaf de achterkant door de poort het hele perceel betreden. Mijn familieleden en sommige vrienden hebben ook een afstandsbediening van de poort. Niemand van die mensen heeft wapens. Over mijn familie wil ik het liever niet hebben. Ik weet niet van wie de aangetroffen wapens zijn. Ik zit hier nu en zij weten van niets. U houdt mij voor dat in de rechtspraak over dit soort gevallen doorgaans de algemene ervaringsregel wordt gehanteerd dat de eigenaar c.q. gebruiker van een pand weet heeft van hetgeen zich daarin bevindt, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel. U houdt mij voor dat ik tot nu toe weinig concrete aanwijzingen voor het tegendeel heb aangedragen. Ik huur het huis en we hebben daar geen duidelijke afspraken over gemaakt. De wapens lagen er nog niet toen ik er kwam wonen en de schuur ging bouwen. Ze moeten er daarna op een bepaald moment terecht zijn gekomen. In mijn familie zegt iedereen dat die wapens niet van hen zijn. U houdt mij voor dat het u onwaarschijnlijk voorkomt dat het een van de bouwvakkers is geweest. Dat denk ik ook niet. Het kan natuurlijk dat iemand die spullen daar moedwillig heeft neergezet om mij te belasten. Ze hebben immers ook mijn huis in brand gestoken. Ik weet niet wat zij daarmee zouden kunnen bereiken. Het heeft inderdaad geen gevolgen gehad voor mijn bedrijf, dat draait gewoon door. Nogmaals, ik heb geen vijanden. U houdt mij voor dat dan de mogelijkheid resteert dat iemand anders die wapens daar tijdens mijn vakantie heeft neergelegd, bijvoorbeeld om ze even tijdelijk te stallen, maar is vergeten om ze weg te halen. Dat is inderdaad ook een mogelijkheid. U vraagt mij of het in dat geval voor de hand ligt dat iemand 1 wapen in het zicht legt en de ander achter een schot verstopt. Ik heb geen idee. U houdt mij verder voor dat er niet alleen maar wapens, maar ook nog andere goederen in mijn schuur zijn aangetroffen waarbij je serieuze vraagtekens kunt zetten, zoals een kogelwerend vest, hennep, nieuwe navigatiesystemen en 50 onbedrukte kentekenplaten. Van die voorwerpen weet ik ook niets. U vraagt mij of het plausibel is dat iemand een dergelijke combinatie van voorwerpen bij iemand anders neerlegt zonder deze daarover in te lichten. Dat weet ik niet. U houdt mij voor dat dit een groot afbreukrisico in zich bergt, omdat die persoon het risico neemt dat de eigenaar op die spullen stuit en zich ervan ontdoet. Ik weet echt van niets.”
2.3
In zijn arrest van 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen of de munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad (vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5992).”
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat in de schuur die bij de woning van de verdachte hoort, twee wapens zijn aangetroffen. Het hof heeft geoordeeld dat het niet anders kan dan dat de verdachte bewust die wapens aanwezig heeft gehad. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte de gebruiker is van die bij zijn woning behorende schuur. Verder heeft het hof in zijn oordeel betrokken dat het weliswaar aannemelijk is dat meerdere mensen toegang tot de schuur hebben gehad, maar dat het niet aannemelijk is dat een ander buiten medeweten van de verdachte wapens, in combinatie met een aanzienlijke hoeveelheid andere dubieuze voorwerpen, in de schuur heeft achtergelaten, gelet op het risico dat bij het achterlaten van dergelijke voorwerpen bij een persoon zonder die erin te kennen, die persoon na ontdekking van de voorwerpen zich daarvan ontdoet of naar de politie stapt. Dit oordeel is echter niet zonder meer begrijpelijk, in het bijzonder gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in aanmerking genomen dat het hof voor het bewijs de verklaring van de verdachte heeft gebruikt dat hij de week voorafgaand aan de doorzoeking op vakantie is geweest.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 mei 2022.